Digitale Ausgabe

Download
TEI-XML (Ansicht)
Text (Ansicht)
Text normalisiert (Ansicht)
Ansicht
Textgröße
Originalzeilenfall ein/aus
Zeichen original/normiert
Zitierempfehlung

Alexander von Humboldt: „Over het klimaat van Azië, en de verhoudingen, waarin de temperatuur der gronden staat tot het bewaard blijven van de ligchamen van uitgestorvene diersoorten“, in: ders., Sämtliche Schriften digital, herausgegeben von Oliver Lubrich und Thomas Nehrlich, Universität Bern 2021. URL: <https://humboldt.unibe.ch/text/1831-Betrachtungen_ueber_die-10-neu> [abgerufen am 29.04.2024].

URL und Versionierung
Permalink:
https://humboldt.unibe.ch/text/1831-Betrachtungen_ueber_die-10-neu
Die Versionsgeschichte zu diesem Text finden Sie auf github.
Titel Over het klimaat van Azië, en de verhoudingen, waarin de temperatuur der gronden staat tot het bewaard blijven van de ligchamen van uitgestorvene diersoorten
Jahr 1832
Ort Amsterdam
Nachweis
in: Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak 2 (1832), S. 505–510.
Sprache Niederländisch
Typografischer Befund Antiqua (mit lang-s); Auszeichnung: Kursivierung; Fußnoten mit Asterisken; Schmuck: Initialen.
Identifikation
Textnummer Druckausgabe: V.11
Dateiname: 1831-Betrachtungen_ueber_die-10-neu
Statistiken
Seitenanzahl: 6
Zeichenanzahl: 11181

Weitere Fassungen
Betrachtungen über die Temperatur und den hygrometrischen Zustand der Luft in einigen Theilen von Asien (Leipzig, 1831, Deutsch)
[Betrachtungen über die Temperatur und den hygrometrischen Zustand der Luft in einigen Theilen von Asien] (Paris, 1831, Französisch)
Du climat de l’Asie (Paris, 1831, Französisch)
Ueber die im gefrorenen Boden der Polarländer erhaltenen Thiere der Vorwelt (Stuttgart; Tübingen, 1831, Deutsch)
Climat de l’Asie et animaux antédiluviens (Paris, 1831, Französisch)
Untersuchungen über das Clima Asiens, und die Beziehungen zwischen der Temperatur des Bodens und dem Phänomen der Erhaltung der weichen Theile von antediluvianischen Thieren (Erfurt; Weimar; Leipzig, 1831, Deutsch)
M. de Humboldt (Paris, 1831, Französisch)
Über die im gefrorenen Boden der Polarländer erhaltenen Thiere der Vorwelt (Wien, 1831, Deutsch)
Betrachtungen über die Temperatur und den hygrometrischen Zustand der Luft in einigen Theilen von Asien (Berlin, 1831, Deutsch)
Over het klimaat van Azië, en de verhoudingen, waarin de temperatuur der gronden staat tot het bewaard blijven van de ligchamen van uitgestorvene diersoorten (Amsterdam, 1832, Niederländisch)
Изслѣдованiя о климатахъ Азiи, сдѣланныя Гумбольдтомъ, во время путешествiя его по Сибири въ 1829 году [Izslědovanija o klimatach Azii, sdělannyja Gumbolʹdtom, vo vremja putešestvija ego po Sibiri v 1829 godu] (Moskau, 1832, Russisch)
О температурѣ и влажности воздуха некоторыхъ мѣстъ Азiи [O temperaturě i vlažnosti vozducha nekotorych měst Azii] (Sankt Petersburg, 1832, Russisch)
|505|

over het klimaat van azië, en de verhoudingen,waarin de temperatuur der gronden staattot het bewaard blijven van de ligcha-men van uitgestorvene diersoorten. (Een fragment uit eene in dit jaar door den Heer a. von humboldt gedane voorlezing.)

De eerſte grondſlag der klimatalogie zegt de heer von humboldt, is de naauwkeurige kennis vande oneffenheden der oppervlakte van het vaste land,zonder die kennis zou men aan de hooge ligging vanden grond datgene kunnen toeſchrijven, wat de werkingvan andere oorzaken is, die in de lage gewesten (dat isop eene oppervlakte, die één en hetzelfde gebogen vlakmet de oppervlakte der zee uitmaakt) invloed hebbenop de kromming der iſothermiſche lijnen (dat is van delijnen welke overal denzelfden warmtegraad hebben).Als men uit het noord oosten van Europa naar het noor-den van Azië boven den veertigſten of vijftigſten graad derbreedte opgaat, dan vindt men niet alleen eene vermin-dering in de gemiddelde temperatuur van het jaar, maartevens eene ongelijkere verdeeling dier temperatuur overde verſchillende tijden des jaars. Het onregelmatig gevormde en hier en daar met aan-zienlijke bogten ingebogen Europa, is eigenlijk ſlechtseen van Azië uitloopend Schiereiland, ſtaande tot ditwerelddeel ongeveer in dezelfde verhouding als Bretagne, hetwelk zeer zachte winters en zeer weinig heete zomers |506| heeft, tot het overige gedeelte van Frankrijk. In Europa heerſchen als meest voorkomende de Weste-winden, welke voor west- en middel-Europa zeewindenzijn, dat is luchtſtroomen, die met eene watermasſa inaanraking geweest zijn, welker temperatuur aan de opper-vlakte, tusſchen den vijf en veertigſten en vijftigſten gradender breedte, zelfs in Januarij niet beneden 9° Centigr. daalt.Op Europa heeft voorts een breed keerkringsland, na-melijk Afrika met Arabië, invloed, welke Tropiſchegewesten veel ſterker door de zooneſtralen verhit wor-den, dan eene oppervlakte der zee van gelijke ligging,en uit welke zich, ten gevolge der opſtijgende lucht-ſtroomingen, groote uitgebreidheden van lucht over demeer noordwaarts liggende landen uitbreiden. Andere,tot nu toe niet genoeg erkende, voorregten van onswerelddeel zijn, dat hetzelve zich minder, althans flechtsmet enkele gedeelten in het noorden uitſtrekt, in ver-gelijking van Azië, en ſchuinsch van zijne noord wes-telijke naar zijne noord-oostelijke uiteinden overgaat,liggende gevolgelijk tegenovergeſteld aan den golf, diende warme wateren van den golfſtroom in het pool-ijsmaken, terwijl deszelfs kusten, ten minſte die van tweederde gedeelten, of met andere woorden van het grootgedeelte, dat eigenlijk Schiereiland mag heeten, dooreene opene zee beſpoeld worden, maar daarentegen hetoostelijk derde, waar zich dit in de breedte uitbreidten aan Azië aanfluit, ten volle de klimaatsgeſteldheidvan dit vaste land aanneemt. Het vaste land van Azië heeft boven den zeventigſtengraad der breedte eene dertien maal grootere lengte, dan Europa, deszelfs Noordkust grenst overal niet alleenaan de winter- maar ook aan de zomerlijn, grenslijn vanhet pool-ijs, makende hierop flechts weinige plaatſengedurende een klein gedeelte van het jaar eene uitzonde-ring. De noordewinden, wier kracht in die openevlakten ten westen van den meridiaan van het meer Baikal, tot op 52° N. B., en ten westen van denmeridiaan van den Polar tot op 40° N. B., door geenebergketen geſtuit wordt, ſtrijken over eene met fneeuwbedekte uitgebreidheid van ijs, die het denkbeeld doetontſtaan van eene verlenging als het ware, van het vasteland tot aan de Pool. Op de tegenovergeſtelde zijdeontvangt Azië, van zijn westelijk tot aan zijn ooste-lijk uiteinde, binnen de keerkringen, ſlechts met zeer |507| weinig land den invloed der zonneſtralen. De evenaardoorſnijdt dáár ſlechts weinige eilanden, Samatra,Borneo, Celebes en Gilololo, loopende overigens in dezewijde uitgebreidheid geheel door den oceaan; weshalvede in de gematigde luchtſtreek van Azië gelegene landenniet die werking der opſtijgende luchtſtroomen ontvan-gen, welke Afrika zoo weldadig aan Europa toezendt.Andere, koude verſpreidende, oorzaken ontſtaan daaren-boven voor Azië, 1.) uit deszelfs ligging met betrek-king tot Europa, voor zoo verre hetzelve daardoor ge-heel verſtoken is van westelijke kusten, die in de ge-matigde luchtſtreken altijd veel warmer zijn dan deoostelijke; 2.) uit den vorm van deszelfs omtrek, dieten Noorden van 35° breedte noch aanzienlijke golven,noch Schiereilanden heeft; 3.) uit de gedaante van des-zelfs oppervlakte, op welke éénsdeels groote bergketensde zuidewinden afkeeren, anderdeels eene van hetzuid-westen naar het noord-oosten loopende reeks vanhooge bergvlakten beſtaat, waar zich de ſneeuw tot verin den zomer ophoopt, en liggen blijft, verkoelende te-vens door middel van afdalende luchtſtroomen de omlig-gende landen. In deze contrasten tusſchen Europa en Azië ziet mende oorzaken vereenigd, die gemeenſchappelijk inwerkenop de buiging der iſothermiſche lijnen in de verſchil-lende jaargetijden. Dit uitwerkſel is inzonderheid merk-baar ten oosten van den meridiaan van Petersburg, waar zich het Europeſche vaste land over eene uitge-breidheid van twintig graden der breedte aan het Azia-tiſche aanſluit. Het oosten van Europa, en geheel Azië ten noorden van den vijfenvijftigſten graad derbreedte, hebben een ligt onherkenbaar continentaal kli-maat, gelijk wij het hier noemen, in tegenſtelling vanhet klimaat der eilanden en der westelijke kusten. Hadden wij eene grondige kennis van de werking dernatuurwetten op de temperatuur van den grond in Azië, aanmerkelijk zouden welligt daardoor gewijzigd wordenonze denkbeelden betreffende de omſtandigheden, die delaatſte groote omkeeringen in de natuur vergezeld hebben.Zoo heeft men bij voorbeeld daaruit, dat er beenderenvan dieren, wier medeſoorten thans ſlechts nog in dekeerkringsgewesten voorkomen, nog met vleesch bedekt,aan den mond van de Lena op 72°, en aan de oeversvan den Vilhoui op 64°, in den aangeſpoelden (deluvi- |508| aanſchen) grond der vlakte van noord Siberie gevondenzijn, beſloten, dat in die gewesten eene plotſelijke ver-koeling heeft plaats gevonden; en toch ſchijnt dat ver-ſchijnſel veel eenvoudiger verklaard te kunnen wordenuit dien graad van koude, welke, gelijk humboldt on-langs ontdekt heeft, in dat land op de diepte van 5—6voeten ook thans nog zelfs midden in den zomer beſtaat. Bij 25—30° luchttemperatuur op den middag, in demaanden Julij en Augustus, vond humboldt tusſchende vierenvijftigſte en achtenvijftigſte graden der breedte,in vier niet diepe bronnen, aan welker randen geenzweem van ijs overgebleven was, de temperatuur van2,6° tot 1,4° boven 0. De heer erman bevond op55° N. B., aan den weg van Tobolks naar Jakutsk, terwijl de temperatuur der atmospheer + 24° bedroeg,die van de bronnen + 0, 7°, en 3,8°; maar bovende 62° breedte is de grond op de ſteppen, en waar delandſtreek zich niet eens zeer aanmerkelijk verheft, reedsvan den zestigſten graad af, op de diepte van 12—15voeten altijd bevrozen. Bij Bogoslowsk werd mid-den in den zomer aan eene weinig door boomen beſcha-duwde plaats in turfachtigen grond een put gegraven,en ſtuitte men bij zes voeten diepte op eene negen enéén halve voet dikke laag van bevrozene aarde, doorwelke kleine aderen van ijs liepen, en waarin zich hieren daar knoesten van vaste ijskristallen lieten vinden,die het voorkomen hadden van een naar porfier gelijkendgeſteente. Bij Jakutsk op 62°, is het onderaardſcheijs niets ongemeens, ofſchoon dáár in Julij en Augustuseene zeer hooge temperatuur in de lucht is; en menkan nagaan, hoe de dikte der bevrozene aardlagen vandáár tot aan den mond der Lena op 72° moet toenemen: Deze daadzaken hebbende laten voorafgaan, willenwij herinneren, dat er dieren der Tropiſche landen, bijvoorbeeld, tijgers, van de grootſte gelijkvormigheid metdie van Bangalen, tot heden toe in Siberië voorkomen.Men heeft er verſcheidene van eene verbazende groottegeveld in de nabijheid van de beroemde zilvermijn Slan-genberg. Andere dieren, die men thans als bijzondereigen aan de heete luchtſtreek aanmerkt, zijn te eenigentijde, even als de bamboesachtige gewasſen, de boom-achtige varens, de palmen en de koraal-litophieten, inhet noorden der oude wereld voorgekomen, en hebbendaar waarſchijnlijk uit hoofde van de binnen den aard- |509| bol bevatte warmte, die door ſpleten in de geoxydeerdeaardkorst gemeenſchap had met de dampkringslucht,kunnen beſtaan. Naarmate deze ſpleten allengs verſtoptgeraakten, daalde ook de temperatuur der atmospheer,en de verdeeling der klimaten werd nu bijna alleen vande zonswarmte afhankelijk, zoodat die dieren- en plan-tenfamilie, welker beſtaan niet mogelijk was zonder eenebepaalde hoogere temperatuur, allengs moesten uitſterven. Eenige van de krachtigſte ſoorten van dieren hebbenzich zonder twijfel meer zuidwaarts begeven, en in denaderbij de Tropiſche gewesten gelegene landen nog ge-durende eenigen tijd voortgeduurd; andere, zoo als bijvoorbeeld, de leeuw van het Oude Griekenland, de ko-ningstijger van Songarye, de irbispanther van Siberië, konden, uit hoofde hunner bewerktuiging en van eenetrapswijze gewenning, in het midden der gematigdeluchtſtreek de noodige begunſtiging van het klimaat vin-den; ja zelfs verſcheidene, gelijk cuvier ten opzigtevan de dikharige pachyderman van meening is, in nognoordelijker landſtreken wonen. Geſteld nu, dat ineenen Siberiſchen zomer eene der laatſte omwentelingenin de natuur de olifanten en rhinocerosſen van de nuuitgeſtorvene ſoort deed omkomen, van welke men magdenken, dat zij in dat jaargetij tot aan de oevers vanden Vilhoui en den mond der Lena zullen gezworvenhebben, dan konden derzelver krengen, bij eene dieptevan ſlechts weinige voeten in den grond, met dikke la-gen van bevrozene aarde in aanraking komen, en opdeze wijze het bederf ontkomen. Ligte aardſchokken,en veel geringere ſcheuringen van den grond, dan dienog heden op de hooge vlakte van Quito en in den In-diſchen Archipel gebeuren, waren genoeg, om zulkeene bedelving en het bewaard blijven der zachte deelen vande hier gemeende dieren te weeg te brengen. Men be-hoeft dus volſtrekt geene plotſelijke verkoeling ter ver-klaring. Men blijve zich nog bepaaldelijk herinneren,dat de tijger, dien wij een dier der heete luchtſtreekplegen te noemen, nog heden van den uithoek van Voor-Indië tot aan den Tarbagatoi aan den Boven-Ir-tisch en op de weivelden der Kirgizen, over eene uit-geſtrektheid van meer dan veertig graden der breedte,beſtaat, en zelfs gedurende den zomer nog honderd mij-len verder noordwaarts gaat. Zoo het gebeurde, dat erin het noord-oosten van Siberië, te rekenen tot op 62° |510| breedre, dieren door afſtortingen van bergen of doorandere meer of min gelijkwerkende voorvallen bedolvengeraakten, zulke dieren zouden, zelfs ook bij de nubeſtaande verhoudingen van het Siberisch klimaat, opdezelfde wijze tegen de verrotting bewaard worden, alshet geval is geweest met den door adams ontdektenMammuth en met de neushorens aan den Vilhoui.