Digitale Ausgabe

Download
TEI-XML (Ansicht)
Text (Ansicht)
Text normalisiert (Ansicht)
Ansicht
Textgröße
Zeichen original/normiert
Zitierempfehlung

Alexander von Humboldt: „Voorrede van Alexander von Humboldt“, in: ders., Sämtliche Schriften digital, herausgegeben von Oliver Lubrich und Thomas Nehrlich, Universität Bern 2021. URL: <https://humboldt.unibe.ch/text/1857-Alexander_von_Humboldt_ueber_Moellhausen-7> [abgerufen am 29.03.2024].

URL und Versionierung
Permalink:
https://humboldt.unibe.ch/text/1857-Alexander_von_Humboldt_ueber_Moellhausen-7
Die Versionsgeschichte zu diesem Text finden Sie auf github.
Titel Voorrede van Alexander von Humboldt
Jahr 1858
Ort Zutphen
Nachweis
in: Balduin Möllhausen, Reis van den Mississippi naar de Kusten van den Grooten Oceaan. Mit een Voorberigt van Alexander von Humboldt. Übersetzt von Dr. H. C. Michaëlis, Zutphen: Van Someren 1858–1859, S. [V]–XVI.
Sprache Niederländisch
Typografischer Befund Antiqua; Auszeichnung: Kursivierung, Kapitälchen.
Identifikation
Textnummer Druckausgabe: VII.126
Dateiname: 1857-Alexander_von_Humboldt_ueber_Moellhausen-7
Statistiken
Seitenanzahl: 12
Zeichenanzahl: 23218

Weitere Fassungen
Alexander v. Humboldt über Möllhausens Reise nach der Südsee (Stuttgart; Augsburg, 1857, Deutsch)
[Alexander v. Humboldt über Möllhausens Reise nach der Südsee] (Haarlem; Den Haag, 1857, Niederländisch)
Möllhausen’s Reise in den westlichen Theilen der Vereinigten Staaten (Berlin, 1857, Deutsch)
Tagebuch (Zürich, 1858, Deutsch)
Preface by Alexander von Humboldt (London, 1858, Englisch)
Vorwort (Leipzig, 1858, Deutsch)
Voorrede van Alexander von Humboldt (Zutphen, 1858, Niederländisch)
|V|

VOORREDEVANAlexander von Humboldt.


Betrekkingen, ontstaan uit wederkeerige welwillendheid eneene zekere gelijkheid van streven in den loop van ernstigeen gewigtige ondernemingen, hebben, zoo als ik reeds meer-malen verklaard heb, mij alleen kunnen bewegen, om deninwendigen afkeer en tegenzin te overwinnen, dien ik, mis-schien ten onregte, altijd voor de inleidende voorredenenvan vreemde hand koester. In een zoo lang tijdperk vaneen rusteloos leven heb ik zulke voorredenen maar uiterstzelden, tweemaal voor duitsche, en tweemaal voor fransche,veel gelezene werken, geschreven. Deze werken waren naartijdsorde: van onzen grooten geoloog Leopold van Buch,de Reis naar de Noordkaap in de fransche vertaling; dereisbeschrijving van Sir Robert Schomburgk’s gevaarvolle on-derneming, om de kusten van Guyana bij Essequibo astro-nomisch met het meest oostelijke punt van den Boven-Orinoco bij de zendelings-vestiging Esmeralda te verbinden,waar ik van het westen af aangekomen was; de origineleuitgave der gezamenlijke werken van mijnen onvergetelijkenvriend François Arago; eindelijk de Oostindische en Thibe-taansche reizen van den zoo vroeg gestorvenen, beminnelijkenprins Waldemar van Pruisen.Het werk, dat ik nu ongevraagd, uit achting voor derustelooze en volhardende werkzaamheid van den schrijver|VI| bij eene groote expeditie, voor de bescheidene eenvoudig-heid van zijn krachtvol bij uitstek eerbiedwaardig karak-ter, en voor een uitmuntend, bijna alleen door de aan-schouwing der vrije natuur ontwikkeld kunstalent, met eenevoorrede ter aanbeveling begeleid, maakt geene aanspraakop wetenschappelijke natuurkennis; hoewel het toch overde uiterlijke gedaante van den bodem en den aardrijkskun-digen toestand van streken, die zoo weinig onderzocht zijn,veel belangrijks aanbiedt, dat òf uit eigene waarnemingof soms aan geleerden van beroep, die deel aan dentogt namen, ontleend is. De heer Möllhausen, vroegeraangesteld als topograaf en teekenaar bij de zending, dieonder bevel van den moedigen en schranderen luitenantWhipple tot bepaling der rigting van den zuidelijken spoor-weg naar de kusten der Stille Zuidzee, door de regering derVereenigde Staten gedaan werd, geeft een dagboek in hetlicht, waarin hij, tevens als tekstverklaring van zijne land-schaps-teekeningen en historische schetsen, de ontvangeneindrukken dier natuurbeschouwingen met levendigheid enfrischheid terug geeft. Overal, waar de voorstelling vanden reiziger de uitkomst eener juiste en zorgvolle aanschou-wing van het tegenwoordige is, biedt zij juist daardoor envooral in datgene, wat den toestand der inboorlingen op deverschillende trappen hunner onbeschaafdheid betreft, ge-wigtige uitkomsten aan, die geheel op den mensch betrek-king hebben.De nabijheid van Noord-Amerikaansche en Europeeschevolkplanters strekt voor de onafhankelijke stammen, zoo alseene treurige ondervinding het bijna op alle deelen van denaardbodem leert, ten verderve.Allengs binnen engere ruimten opeengedrongen en, waarde groote nabijheid buit belooft, in verwildering toenemend,gaan zij meestal in ongelijke gevechten te gronde. Als bijden eersten aanvang van het Inca-rijk van Peru, in de Cor-dilleren van Quito, op de hooge vlakte van Nieuw-Granada(het oude Cundinamarca) en in het Mexicaansche Anahuac,ten zuiden van den 28sten parallel-cirkel, de oude Indiaansche|VII| bevolking in aanwezen gebleven is, ja zelfs op eenige pun-ten zich aanzienlijk vermeerderd heeft, dan is de oorzaakdaarvan grootendeels daarin te zoeken, dat de bevolkingvele eeuwen voor de Spaansche verovering aldaar uit vreed-zame, landbouwende stammen bestond. Alles, wat in dereisbeschrijving van den heer Möllhausen betrekking heeftop volkenkunde, en op den natuurlijken en zedelijken toe-stand der zelden koperkleurige, meermalen bruinroode oor-spronkelijke bewoners tusschen den Missouri en de RockyMountains, tusschen den Rio Colorado en de kuststreek derZuidzee, heeft op tweeërlei wijze aantrekkelijkheid. Het be-handelt òf algemeene beschouwingen over de nu eens vorde-rende, dan in hare vordering gestuite beschaving, of bij-zondere, plaatselijk met historische herinneringen zamenhan-gende bijzonderheden.Bij uitbreiding der beschouwingen sporen de menigvul-dige trappen van onontwikkeld verstand in den natuurstaatder horden, die men zoo onbepaald en dikwijls zoo onge-past Wilden (Indios bravos) noemt, de verbeeldingskrachtaan, om uit de naauw begrensde ruimte van het tegenwoor-dige, tot een geheimvol verleden, tot dien tijd op te klim-men, toen een groot deel van het menschelijke geslacht,dat nu eene hooge mate van beschaving in wetenschap enbeeldende kunsten geniet, met eene zelfde ruwheid van zedenleefde. Hoe dikwijls heb ik zelf de sterkste opgewektheidtot deze beschouwingen ondervonden op eene riviervaartvan meer dan 380 duitsche mijlen in de wildernissen vanden Orinoco, zuidelijk van de watervallen van Atures, opden Atabapo, Cassiquiare en Rio Negro! Maar ook in denstaat van volslagen gebrek aan zedelijke vorming erkent menhier en daar met verbazing enkele sporen van ontwikkelingvan zelfstandige geestkracht; men erkent die in het gelijk-tijdig bezit van verscheidene talen, iets dat het verkeer tus-schen naburige stammen gemakkelijker maakt: „in vermoe-dens eener bovenaardsche, vrees- of vreugdwekkende toe-komst, in oude overleveringen, die stout tot aan het ont-staan van den mensch en zijne woonplaats opklimmen.”|VIII| De horden, die tusschen Nieuw-Mexico en den Rio Gila le-ven, trekken uit plaatselijke oorzaken nog daarom de aandachttot zich, omdat zij op den weg, dien de groote volksver-huizingen genomen hebben, verstrooid zijn, die, van hetnoorden naar het zuiden gerigt, tusschen de zesde entwaalfde eeuw onder den naam van de Tolteken, de Chim-chimeken, de Nahuatlaken en de Azteken het zuidelijkeMexico onder den keerkring doorgetrokken zijn, en gedeel-telijk bevolkt hebben. Gebouwen en overblijfselen der kunst-vlijt van deze, tot eene soort van hoogere beschaving ge-raakte natiën, zijn in aanzijn gebleven. Men duidt nog, dooroude overleveringen en geschiedkundige schilderwerken geleid,de verschillende stations, d. i. het oponthoud der Aztekenaan den Rio Gila en aan meerdere zuid-zuid-oostelijke pun-ten aan. Die zelfde zijn in mijnen Mexicaanschen Atlas opge-geven; en de in 1846 door den luitenant-ingenieur W. Aberten later door Möllhausen geziene bouwtrant met vele ver-diepingen van groote familie-woningen (Casas grandes), totwelke men door middel van ladders, die des nachts werdeningehaald, opsteeg, geeft nu nog punten van overeenkomstin bouworde bij de afzonderlijke stammen aan de hand.Daar de overgeblevene, gedeeltelijk reusachtige beeldhouw-werken, even als ook de ontelbare, op godsdienst en ge-schiedenis betrekking hebbende schilderijen der Tolteken enAzteken, die pyramiden bouwden en kennis hadden van dejaar-cyclen, veel overeenkomst hebbende, menschelijke ge-stalten voorstellen, welker gelaatstrekken vooral ten opzigtevan het voorhoofd en den buitengewoon grooten, ver vooruitstekenden haviksneus, van de vormen der vele millioenennu in Mexico, Guatemala en Nicaragua wonende, het landbebouwende inboorlingen afwijken; zoo is de oplossing vanhet reeds door den geestigen Catlin behandelde vraagstuk,of en waar onder de noordelijke stammen gestalten en ge-laatsvormen te vinden zijn, die niet alleen als individuën,maar ook bij rassen met de oudere op de monumenten voor-komende overeenstemmen, van groot ethnographisch belang.Zouden niet bij de Amerikaansche volksverhuizing van het|IX| noorden naar het zuiden, enkele stammen noordelijk vanGila, achtergebleven zijn, gelijk bij de Aziatische volksver-huizing van het oosten naar het westen, waartoe de aanvalder Hiungnu op de blonde Yueti en Usün de eerste aan-leiding gaf, in den Caucasus (op den Pontischen Isthmus) ge-beurd is? Alles, wat op het nieuwe vaste land met degewaagde vermoedens over de bronnen van eene tot zeke-ren trap gekomene beschaving, wat met de oorspronkelijkeverblijfplaatsen der verhuizende volken (Huehuetlapallan, Aztlanen Quivira) te zamen hangt, zinkt tot nog toe als het warein den afgrond van historische volksoverleveringen weg.Ongeloof aan eene bevredigende oplossing van het vraag-stuk bij het tot nog toe bestaande, zoo betreurenswaardigegebrek daaraan, mag echter aan het voorgezet moedig stre-ven naar verdere nasporingen geen perk stellen. De vraagnaar zulke overblijfselen der verhuizende volken in het noor-den vindt in Catlin’s op het Berlijnsche Museum bewaardeafbeeldingen in olieverw, als ook in Möllhausen’s teekenin-gen dikwijls eene bevredigende oplossing. Ook heeft zij aan-leiding gegeven tot eenen belangrijken arbeid op het ge-bied der talen, welke de sporen van het Azteken-taaleigen(nahuatl) aan den westkant van Noord-Amerika nagaat. Pro-fessor Buschmann, mijn talentvolle veeljarige vriend, heeft ineen door hem ondernomen werk eenige, voor eene halveeeuw door mij geuite denkbeelden, waarvan ik overtuigdwas, bevestigd en in werken, die hij gemeenschappelijkweleer met mijnen broeder, Wilhelm von Humboldt, on-dernomen heeft, zijne diepe kennis van de taal der oudeAzteken voor de geschiedenis tot nut doen zijn.Behalve het ethnologische en geschiedkundige belang, dateen zoo weinig bekend deel der aarde wekt, welks juistere be-schrijving het onderwerp der volgende bladen uitmaakt, doetzich het staatkundig belang van het algemeene volken-verkeer,alsmede de verschillende graden van bebouwing des bodems,welke door dat verkeer zijdelings begunstigd worden, alseven belangrijk voor. De rijke Atlantische Staten, die aanden Ohio en Mississippi liggen, gevoelen zich door den loop|X| der omstandigheden gedrongen, om de meest geschikte we-gen naar de pas verkregene en in het Noord-Amerikaanschestatenverbond opgenomene kustlanden van de Stille Zuidzeete vinden. Deze kustlanden zijn rijker dan de oostelijkeover Europa aan zee gelegene gewesten, van zekere enfraaije havens, van scheepstimmerhout en het meest gezochtevan alle delfstoffen voorzien. Het nieuwe vaderland, langdoor monniken streng, maar vreedzaam geregeerd, en voorde voordeelige bevervangst geopend, is door zijne natuur-lijke gesteldheid en onder de handen eener rusteloos werk-zame, ondernemende, schrandere bevolking geroepen, omeene gewigtige rol in den Chineschen, Japanschen en lang-zaam ontwikkelenden Oost-Siberischen handel te spelen.Gelijk ten tijde van de tweede ontdekking van Amerika doorChristoffel Columbus, landbouw, burgerlijke en staatkundigeinrigtingen, een wijd verbreide, zelfde vorm van eeredienst,een gelijk verkeer, door kunstwegen over hooge bergen be-vorderd, gedenkteekenen met beeldhouwwerk op groote ge-bouwen (zooals tempels, trapvormige pyramiden, woningender vorsten en versterkingen) van het Mexicaansche Anahuacaf tot Chili tegenover Azië, in het westelijke deel van de nieuwewereld werden aangetroffen, evenzoo was het veel grootere,betrekkelijk vlakkere, en door een net van stroomen be-dekte, oostelijke deel een zetel van woestheid, bewoond doorvolksstammen, die afzonderlijk, zelden in bondgenootschaptot krijgszuchtige ondernemingen verbonden, bijna alleen vanjagt en vischvangst leefden.Dit zonderling oude, en door de ligging der landen af-gebakende contrast tusschen beschaving en onbeschaafdheidbegon te verdwijnen, sedert de groote kom van den Oce-aan, welke de twee vaste landen vaneen scheidt, in tweedoor een half duizendtal jaren gescheidene tijdperken, uithet noordelijkste en zuidelijkste deel van Europa overge-stoken werd. De eerste, Scandinavisch-Yslandsche expedi-tie, ondernomen door toedoen van Leif, den zoon vanErik den roode, was zwak, van voorbijgaanden aard, zon-der zedelijken invloed, en zonder eenig gevolg voor den toe-|XI| stand der inboorlingen geweest, ofschoon de Amerikaanschekusten in de koude en gematigde luchtstreek van den drieen zeventigsten graad (van de kleine groep der west-Groen-landsche Vrouwen-eilanden) tot den 41\( \frac{1}{2} \) graad breedte, doorkoene, Christelijke zeevaarders bezocht werden. Eerst tentijde der tweede ontdekking van Amerika, door ChristoffelColumbus, de ontdekking binnen de verzengde luchtstreek,is de eene helft der aarde regt begonnen zich aan de an-dere te openbaren. De oude beloften van den sterrekun-dige en geneesheer Toscanelli: buscar el levante por el po-niente, het goudrijke oosten door eene vaart naar het westente vinden, werd vervuld. Keert men in de herinnering totde eeuwen terug, waarin voor de beschaafde volkeren, dieom het bekken der Middellandsche zee woonden, door destichting van Tartessus en de belangrijke omzwerving vanColaeus van Samos, de Gadeirische doortogt of straat derMiddellandsche zee, geopend werd: dan erkent men in dieoostwestelijke rigting een onophoudelijk streven van Atlanti-sche zeevaarders naar de aan gene zijde gelegene verre oor-den. De tijdperken in de wereldgeschiedenis, waarin zicheen groot deel der menschheid door een zeker gelijkma-tig streven kenschetst, brengen langzaam en allengs, maardes te zekerder iets groots tot stand; zij ontwikkelen zichuit elkander naar eeuwige wetten; even als die welke in deorganische natuur werkzaam zijn.Hoewel de Zuidzee eerst zeven jaar na den dood van Co-lumbus van den top der Sierra de Quarequa op den Isthmusvan Panama door Vasco Nunez de Balbao gezien, en wei-nige dagen daarna in eenen kano door Alonzo Martin deDon Benito bevaren werd, zoo had toch reeds Columbus inhet jaar 1502, dus elf jaren vóór Balbao, op de vierde reis,waarop hij de kracht van zijnen geest het meest aan den daglegde, in Puerto de Retrete aan de Oostkust van Veraguaeene naauwkeurige kennis van het aanwezen der Zuidzee be-komen. Hij duidt in de Carta Rarissima van 7 Julij 1503,in den brief, waarin hij zijnen verhevenen wonderdroom be-schrijft, ten duidelijkste de twee tegen elkaar over lig-|XII| gende zeeën, of, zoo als de zoon in de levensbeschrijvingdes vaders zegt, de gezochte vernaauwing (estrecho) vanhet vaste land aan. Deze hem door de inboorlingen be-kend gemaakte Oceaan zou hen, naar zijne meening, naarden Goud-Chersonesus van Ptolemaeus, naar het Oost-Azi-atisch specerij-land voeren; daarheen, waar eens Noord-Amerikaansche, te San Francisco gebouwde schepen, doorchronometers geleid, in grooter getale zouden zeilen. Ineenen tijd, waarin ontwerpen van reusachtige bouwwer-ken, zoowel van spoorwegen (de afstand der Atlantische kusttot de kust van San Francisco in Californie is ongeveer 550duitsche mijlen) als van kanalen naar den Oceaan: door denNaipi en Cupica, door den Atrato en Rio Truando, door denHuasacualco en den Chimalapa, door den Rio de San Juanen het meer Nicaragua, den menschelijken geest het leven-digst bezighouden, denkt men gaarne aan het eerste, kleinebeginsel der kennis van de Zuidzee, aan dat wat Columbusop zijn doodbed daarvan kon weten. De groote, reeds doorzijne tijdgenooten, zoo als ik op eene andere plaats bewezenheb, half vergetene man, stierf te Valladolid den 20 Mei1506 in het vaste geloof, dat ook nog Americo Vespucci totaan zijnen dood in Sevilla (den 22sten Februarij 1522) deelde,slechts kusten van het vaste land van Azië en van geennieuw werelddeel ontdekt te hebben. Columbus hield dezee, die het westelijke deel van Veragua bespoelt, voor zoonabij aan den Goud-Chersonesus, dat hij de lengte der pro-vincie Ciguare in West-Veragua tot Puerto Retrete (PuertoEscrivanos) vergeleek met die van „Venetië tot Pisa, of vanTortosa (aan den mond van den Ebro) tot Fuenterabia aan deBidassoa in Biscaye”; ook rekende hij van Ciguare tot aanden Ganges (Gangues) slechts 9 dagreizen. Zeer opmerkelijkschijnt mij daarbij nog de omstandigheid, dat heden de rijk-dom aan goud (las minas de la Aurea), welken de CartaRarissima van Columbus in het oostelijk deel van Azië zet,in Californie, aan de westkust van het nieuwe werelddeel,te vinden is.Eene schildering van de hoofdpunten dezer contrasten|XIII| tusschen de tegenwoordige en de vorige tijden, alsmedevan het groote voordeel, dat verstandige nasporingen inde Terra incognita van het verre westen in het gebiedder Vereenigde Staten voor de algemeene kennis der landengedurende nog vele tientallen van jaren zullen kunnen aan-bieden, is het hoofddoel dezer voorrede geweest. Aan hetslot derzelve blijft mij nog de aangename pligt te vervullen,den lezer te herinneren, dat de schrijver der hiervolgendereisbeschrijving van den Mississippi en Arkansas tot de oeversder Stille Zuidzee, het voordeel heeft gehad, door eene vroe-gere reis naar de rivier de Nebrasca, aan het leven onderde stammen der Indianen lang gewend te zijn. Nadat hij,de zoon van eenen Pruissischen Artillerie-officier, de militairedienst in het vaderland met loffelijke getuigenissen van zijnebevelhebbers verlaten had, ging hij naauwelijks 24 jarenoud, naar het westelijke deel der Vereenigde Staten, onafhan-kelijk en alleen; met onweerstaanbare kracht gedreven (zoo-als het bij vooruitstrevende, krachtige gemoederen vooralhet geval is) door eene onbestemde zucht naar verre landen,naar den aanblik eener woeste vrije natuur. Nabij de oe-vers van den Mississippi kreeg hij berigt van de schoonevoor de natuurlijke historie veel belovende onderneming, dieZ. K. H. de hertog Paul Wilhelm van Wurtenberg naarhet Rotsgebergte (de Rocky Mountains) juist toerustte. Hetjonge mensch verzocht verlof, om zich bij deze ondernemingaan te sluiten, en verkreeg dat op eene eervolle en wel-willende wijze. De expeditie kwam zonder ongeval tot inde streek van Fort Laramie aan de Platte-rivier, toen degroote ongebaandheid van den bodem, eene geduchte massanedervallende sneeuw, die eene algemeene oogkwaal verwekte,herhaalde aanvallen van roofzieke inboorlingen en het ster-ven der zoo noodzakelijke paarden den hertog noodzaakten,voor het tegenwoordige de onderneming op te geven. Vandezen gescheiden, maar zich bij voorbijtrekkende Ottoe-Indianen, die hem van een paard voorzagen, voegende, wend-de de heer Möllhausen zich nu noorderlijker naar Bellevue,toen de zetel van een agentschap voor den handel in bont-|XIV| werk. Na een verblijf van drie maanden en een bedrijvigjagerleven bij de Omaha’s, voer hij den Mississippi af, en hadhet genoegen, den hertog Paul Wilhelm van Wurtenbergweder te ontmoeten en op verscheidene togten mede tewerken aan de vermeerdering der belangrijkste zoölogischeverzamelingen van dezen vorst. In het jaar 1852 scheeptehij zich te Nieuw Orleans naar Europa in, toen hem door denverdienstelijken Pruissischen Consul, den heer Angelrodt, teSt. Louis aan den mond van den Missouri, was opgedragen,om gedurende de reis voor de gelukkige overkomst van eenaantal dieren, bestemd voor den Berlijnschen zoölogischentuin, eenige zorg te dragen.Het allermoedigste besluit, om met meerdere kennis enmeerdere vorming als kunstschilder, hoewel dan ook metzeer beperkte middelen, eenen tweeden togt naar het wes-ten, de Noord-Amerikaansche vrije staten, te wagen stondbij den heer Möllhausen vast. Aan mijnen innigen enouden vriend, den geheim medicinaal-raad en professor Lich-tenstein, heb ik de kennis met den jongen reiziger tedanken. Hoe zou het mogelijk geweest zijn, dat ik, wel-ligt de oudste reiziger dezer eeuw, die mij in mijne jeugddoor eenen dergelijken onbestemde reislust gedrongen vond,geene belangstelling voor den mij zoo hartelijk aanbevolenegevoeld zou hebben? De gunst van den grootmoedigen,elk ontwikkelend talent gaarne behulpzamen vorst vergundehet, dat Balduin Möllhausen zijne uitstekende welgelijkendeschetsen, op zijne reis uit het leven der Indianen ontwor-pen, hem persoonlijk mogt voorleggen. Bij de toenemendewelwillendheid, die aan mijne werken en pogingen in deVereenigde Staten mogen te beurt vallen, bij de edele op-offeringen, die zoo vele regeringen afzonderlijk aldaar terbevordering van den vrijen voortgang des geestes, vooralin alle deelen der sterrekunde, aardrijkskunde, en natuur-lijke historie doen, durfde ik hopen, dat aanbevelingenvan mij, vereenigd met die van een anderen mij dierbarenvriend, den Pruissischen gezant, heer von Gerolt, den terug-keerenden reiziger bij de hoogste overheden en bij de edele|XV| Smithsonian Institution tot werkelijk nut zou zijn. Onze ver-wachtingen zijn weldra vervuld. De heer Möllhausen heeftzelf bij het begin van zijne reisbeschrijving zijne aanstellingals topograaf en teekenaar bij de, ook wetenschappelijk goeduitgeruste expeditie van den luitenant Whipple verhaald.In weerwil der moeiten, die van eene te land onder-nomen reis, welke elf maanden geduurd heeft, onafschei-delijk zijn, heeft de reiziger toch gedurende dezelve meer-malen verhandelingen aan het Geographisch Genootschap teBerlijn gezonden, waaronder er twee van algemeene be-langrijkheid waren. De eene betrof de zeden en het ver-schil in ligchaamsbouw der aan den grooten Colorado enop het naburig gebergte levende, weinig bekende Indi-aansche stammen: de Mohawes, Cutchanas en Cosninos; deandere het zoogenoemde, versteende oorspronkelijke woudtusschen de „oude stad” (Pueblo de Zuni) en den KleinenColorado. Dit merkwaardig verschijnsel, waarin coniferenmet eenige boom-varens vereenigd zijn, is ook door dengeoloog der expeditie, den heer Jules Marcou, nu profes-sor aan de polytechnische Bond-school te Zurich, in zijnezoo bij uitstek leerzame, „Algemeene Orographie van Canadaen de Vereenigde Noord-Amerikaansche Staten” beschreven ge-worden. De hier volgende reisbeschrijving is met weten-schappelijke uittreksels uit het geleerde, reeds gedrukte werkvan den heer Marcou verrijkt geworden.Het doel der groote expeditie onder bevel van den lui-tenant Whipple werd gelukkig bereikt op den 23 Maart1854, door de aankomst aan de kust der Zuidzee bij dehaven San Pedro, ten noorden van het Californische zen-delingsdorp San Diego. De snelle terugreis ging van SanFrancisco over de landengte van Panama naar New-York,zoo dat de heer Möllhausen na eene afwezigheid van eenjaar en vijf maanden met zijne verzamelingen uit het verrewesten en met een groot aantal belangrijke, op de plaatszelve ontworpene, juist getroffene schilderachtige schetsen, teBerlijn aankwam.Deze studiën mogten den meest aanmoedigenden bijval|XVI| en de welgevallige goedkeuring des konings genieten. Z. M.wilde goedgunstig besluiten om den jeugdigen reiziger inzijne dienst te nemen en als custos der bibliotheek in dekasteelen van Potsdam en omtrek aan te stellen. Zijne frisscheschilderingen der woeste natuur in hare menigvuldige vormen,van den toestand der onbeschaafdheid bij de stammen derinboorlingen en van de gewoonten der diersoorten, herin-neren daaraan, hoe het diepe gevoel in de voor indrukkenzeer vatbare gemoederen de taal veredelen. Wat BalduinMöllhausen in een zoo bewegelijk leven, onder menigvuldigeontberingen, doch met alles vergoedende vreugde over het-geen hij in de natuur zag, genoten heeft, is voor de verdereontwikkeling zijnes geestes niet verloren gegaan; want, zooals Schiller in schoone eenvoudigheid zegt: „de mensch wastmet zijn doel.”