1847. DE AARDBEVINGEN. De als staatsman zoowel als geleerde beroemde Alexander van Humboldt heeft in zijn nieuwste werk „Kosmos” ook zijne waarnemingen over aardbevingen en dergelijke vulkanische verschijnselen medegedeeld, belangrijk genoeg om onder de aandacht der Lezers van ons Magazijn te worden gebragt. Wanneer men gedurig met den dagelijkschen toestand onzer geheele aard-oppervlakte kon bekend gemaakt worden, zou men zeer waarschijnlijk de overtuiging erlangen, dat zij bijna altijd op het eene of andere punt eenige schudding ondervindt, en dat zij gedurig aan eene reactie onderhevig is: zelfs op de beweegbaarste, aangewoekerde gronden van Holland en Zeeland zijn den 23sten Februarij 1828 eenige ligte aardschokken gevoeld. Het is niet de chemische aard der bestanddeelen, maar de mechanische gedaante der mijnen, welke de voortplanting der beweging (de grondoorzaak der schokken) wijzigt. Waar die beweging langs eene kust of langs den voet en in de rigting eener bergketen regelmatig voortloopt, daar merkt men soms en wel sedert eeuwen op sommige punten eene interruptie op. De beweging der golven gaat in de diepte voort, maar wordt aldaar niet op de oppervlakte gevoeld. De Peruanen zeggen van deze onbewegelijke hoogere grondlagen, dat zij eene brug vormen. Het inwendig verband der aardbevingen met de gaz-, slijk-, vuur- en rookuitwerpingen in enkele landen is nog in een’ nevel gehuld. Ongetwijfeld zijn het elektrieke, vloeibare stoffen, die zoowel de ligte, geheel onschadelijke, verscheidene dagen voortdurende aardschokken (gelijk in 1816 op Sicilië) veroorzaken als de vreeselijke ontploffingen, die met een dof daverend gedruis vergezeld gaan. De bron van de bewegende kracht schuilt diep onder de korst der aarde: de diepte echter kunnen wij niet bepalen. Op twee kraterranden, op den Vesuvius en op de torenvormige rots, welke boven den mond van Pichincha bij Quito uitsteekt, heb ik periodieke en zeer regelmatige aardschokken ondervonden, telkens twintig tot dertig sekonden vroeger dan dat de brandende lava of rook uitgeworpen werd. De schokken waren zooveel te sterker naarmate de uitbarstingen later volgden, en de rook derhalve langer opeengehoopt bleef. De algemeene oplossing van het verschijnsel ligt in deze eenvoudige, door zooveel reizigers bevestigde ondervinding. Men moet de in werking zijnde vulkanen als zekerheids- en veiligheidskleppen voor den nabijgelegen omtrek aanmerken. Het gevaar der aardbevingen neemt toe, wanneer de openingen der vulkanen verstopt zijn en geene onbelemmerde gemeenschap met den dampkring hebben; maar de verwoesting van Lissabon, Caraccas, Lima en zooveel steden van Calabrië, Syrië en Klein-Azië staaft, dat de kracht der aardschokken in de nabijheid van nog brandende vulkanen niet het grootst is. In de aardbevingen openbaart zich derhalve een vulkanisch, zamentreffend vermogen. Maar een zoodanig vermogen, dat even algemeen is als de invloed der planten en zich overal verkondigt, slaat zelden en dan nog slechts op enkele punten tot verschijnsels eener werkelijke uitbarsting over. De opvulling der spleten of kloven met kristalsoortige uit de diepte opwellende massa’s (ijzermarmer, merlaphi, groensteen) belemmeren van lieverlede de vrije gemeenschap der dampen. Door spanning werken deze dan op driederlei wijze: schokkend of plotseling, of, zooals het in een groot gedeelte van Zweden waargenomen werd, bij eene onafgebrokene en slechts na langen tusschentijd merkbare verandering van het waterpas van zee en land. Eer wij van dit verschijnsel afstappen moeten wij nog een oogenblik vertoeven bij de oorzaak van den geweldigen en eigenaardigen indruk, dien wij voor het eerst bij eene aardbeving ondervinden, al is het dan ook, dat er geen onderaardsch gedruis mede vergezeld gaat. Ik geloof, dat een zoodanige indruk geenszins het gevolg is van de gedachte aan de schrikbeelden der verwoestingen van vroegeren of lateren tijd. Maar wij worden op eens ontrukt aan den aangeboren waan, dat de grond, waarop wij ons bevinden, steeds in rust en onbewegelijk zou zijn. Van onze vroegste kindschheid af zijn wij gewoon aan het contrast tusschen het bewegelijk element des waters en de onbewegelijkheid van den bodem, waarop wij staan. Al de getuigenissen van onze zinnen hebben dien waan bevestigd. Wanneer nu plotseling de grond beeft, treedt er een onbekend natuurvermogen, geheimzinnig als een handelend wezen te voorschijn. Eén oogenblik vernietigt de illusie van een geheel vroeger leven. Uit de kalmte der natuur zijn wij onder het bereik van vernielende, onbekende krachten overgebragt. Iedere klank, de geringste beweging der lucht spant onze aandacht. Men vertrouwt als ware het den grond niet meer, dien men bewandelt. De gewaande onmogelijkheid van het verschijnsel brengt ook bij de dieren de zelfde angstige gewaarwording te weeg. Vooral bij varkens en honden is dit het geval. De krokodillen aan den Oronoco, even gevoelloos als onze kleine hagedissen, verlaten dan den sidderenden bodem der rivier en vlugten schreeuwend naar het woud. Den mensch komt eene aardbeving als iets alomtegenwoordigs, als iets oneindigs voor. Van den mond eens kraters, van een’ lavastroom, die onze woningen bedreigt, kan men zich verwijderen; maar bij eene aardbeving acht men zich overal, waarheen men ook vlugten moge, onder het vreeselijk bereik des verderfs. Eene dergelijke gemoedsgesteldheid is echter niet van langen duur. Volgt er hier of daar eene reeks van zwakke aardschokken lang op elkander, dan verdwijnt bijna ieder spoor van vrees. Aan de onbewegelijke kusten van Peru kent men noch hagel, noch ratelenden donder, noch vurige ontploffingen in de lucht. Maar in plaats van den donder hoort men er het onderaardsch gerommel, waarmede de aardtrillingen vergezeld gaan. De veeljarige gewoonte en het algemeen verspreide gevoelen, dat noodlottige, vernielende gevolgen slechts twee of driemaal in eene eeuw te vreezen zijn, moet men als de oorzaak aanmerken, dat ligte aardbevingen in Lima weinig meer verwondering wekken dan eene hagelbui in de gematigde luchtstreek. —