Parijs. In de zitting van den 17den September, door de Academie der Wetenschappen alhier gehouden, werd onder andere de volgende Brief van den beroemden von Humboldt uit Berlijn medegedeeld, aan den Voorzitter geschreven, waaruit hier, wat hij omtrent zijne voormaligen medereizigèr Bonpland zegt, volgt: „De edelmoedige belangstelling, door het Instituut telkens aan den dag gelegd, wanneer de naam van mijn’ vriend en reisgenoot, den Heer Bonpland, werd genoemd; de werkzame welwillendheid, waarmede de Academie der Wetenschappen de vruchtelooze pogingen hielp ondersteunen, welke de bevrijding van dezen geleerde moesten bespoedigen, verpligten mij tot het schrijven dezer regels. Meer dan een jaar was verloopen, sedert het eerste berigt, wegens de aankomst van den Heer Bonpland in de Provincia de las Missiones, was ontvangen. Geen zijner brieven was in Europa te regt gekomen, en ik deelde dus in die ongerustheid, welke de bloedverwanten van den Hr. Bonpland, te la Rochelle woonachtig, kwelde. Eindelijk ben ik zoo gelukkig geweest, om regtstreeksche tijding te ontvangen, door tusschenkomst van den Baron Delessert. Een brief van den Heer Bonpland, gedagteekend van Buenos-Ayres 7 Mei 1832, vermeldt mij, dat eenige letteren, door mij aan hem uit Parijs geschreven, tegen het einde van Julij des verleden jaars, hem in Januarij 1832 waren ter hand gekomen, gedurende zijn verblijf te Corrientes, gelegen aan de zamenvloeijing der rivieren Parana en Paraguay. „„Ik ben”” zegt hij „„in alle mijne voorgenomen werkzaamheden bij mijn vertrek uit Frankrijk, gedwarsboomd. Een kwaad gesternte vervolgde mij sinds vijftien jaren; doch ik koester gaarne de hoop, dat mijn lot gelukkiger zal zijn, sedert dat ik Paraguay verliet. Aan mijne vrienden teruggegeven, met de beschaafde maatschappij en met Europa op nieuw in betrekking gekomen, heb ik mijne oude werkzaamheden in het vak der Natuurlijke Historie weder met den grootsten ijver opgevat, om, zoodra mogelijk, ook in mijn Vaderland terug te keeren. Mijne verzamelingen van Paraguay en de Portugesche Zendingen moesten te Buenos-Ayres, reeds in de maand Maart, aangekomen, zijn. Ik verwacht ze met de levendigste ongerustheid, en zal die, zoodra zij hier zijn, (dat niet lang zal verwijlen) naar Parijs opzenden, onder het adres van den Minister van Buitenlandsche zaken, met verzoek om de kisten bij het Museum der Natuurlijke Historie te laten bezorgen. De Plantentuin zal niet alleen ontvangen, hetgeen ik onlangs verzamelde, maar ook wat ik van de Herbaria te Corrientes en te Buenos-Ayres heb gered, vooral mijn algemeen Herbarium, en de geologische reeks in den loop onzer reis waargenomen. Ik zal bij deze verzameling de rotssteen soorten, die ik heb verzameld, voegen, gelijk mede die, welke ik binnen weinige dagen mij zal kunnen verschaffen op de togtjes, die ik te Monte-Video, Maldonado en aan Cabo ‒ Santa ‒ Maria voornemens ben te doen. Ik bevind mij hier ten huize van den Ridder de Angelis, een Napolitaan, die mij met de grootste gastvrijheid heeft ontvangen en welken gij vroeger te Parijs hebt aangetroffen in gezelschap van Mevr. de Gravin Orloff. Ik vind er alle de inrigtingen, die de verzending mijner verzamelingen naar Frankrijk gemakkelijk maken. De vruchtbaarheid van den bodem en de rijkdom van het groeijend rijk, zijn in de Portugesche Zendingen van dien aard, dat ik mij verpligt gevoel derwaarts terug te keeren. Ik denk, dat zelfs zij, die in mijne spoedige terugkomst naar Europa wel belang willen stellen, deze reize niet zullen af keuren. Het zou hard vallen van hier te vertrekken, zonder de Kruidkunde met zoovele merkwaardige voortbrengselen te verrijken. Mijne verzamelingen zullen twee nieuwe soorten van Convolvulus bevatten, welker wortels alle de weldadige eigenschappen van den Salep bezitten. Ik hoop ook, dat de Ecole de Medicine eenige proeven zal nemen op het gebruik van drie zeer bittere basten, herkomstig van drie nieuwe verscheidenheden van eene soort, behoorende tot het geslacht der Simaroubées. Deze basten hebben den smaak van Sulfate de Quininé en werken aller gelukkigst in loopziekten en andere gastrische ongesteldheden. Indien ik hier nog berigten nopens de werkkracht dier basten, volgens het daarvan gemaakt gebruik te Parijs, kon bekomen, dan zou ik voor mijn vertrek nog schikkingen zien te beramen, om er onze gasthuizen van te voorzien.” Deze bijzonderheden meende ik uit den brief van den Heer Bonpland te moeten ontleenen, welke mij het gemis van vroeger geschrovene en waarschijnlijk verloren geraakte brieven, doet betreuren.