BRIEF van den Heer von HUMBOLDT aan den Heer ARAGO. Wij hebben in No. 51 van 1829 de terugkomst vandezen beroemde reiziger, van zijne reize door het Noordelijk gedeelte vau Azie, te Petersburg vermeld; volgens latere berigten heeft deze togt aanleiding gegeven, tot de ontdekking dat het Uralgebergte ook Diamanten bevat, — eene ontdekking, die even zoo merkwaardig voor de wetenſchappen wordt geacht, als eenmaal belangrijk te kunnen worden voor Rusland in ’t algemeen, en voor de grondbezitters in ’t bijzonder, die dezelve gedaan hebben. De Graaf de Polier, ook in dezen brief vermeld, als hebbende v. Humboldt op die reize vergezeld, heeft op deszelfs aanſporing, in zijne landgoederen, omtrent 250 wersten van Perm het eerſte onderzoek daarnaar laten doen, en hetzelve reeds met bet vinden van zeven Diamanten bekroond gezien. Ten gevolge hiervan zal men zich de noodige werktuigen aan chaffen, om die kostbare geſteenten tot een voorwerp van regelmatige bearbeiding te maken. — Later is, ter eere van den beroemden reiziger eene buitengewone zitting van de Keizerlijke Academie der Wetenſchappen te Petersburg gehouden, welke door H. K. H. de Grootvorstin Helena, vele gezanten van vreemde hoven, benevens een groot aantal der aanzienlijkſte burgelijke, geestelijke en militaire beambten en eene talrijke menigte beoefenaars en beminnaars der wetenſchappen werd bijgewoond. Nadat eenige voorlezingen van andere geleerden hadden plaats gehad, gaf de Heer von Humboldt in die Vergadering een overzigt van den uitflag zijner merkwaardige reize en van den voortgang van de beoefening der natuurkunde in Rusland, gelijk ook van de wetenſchappelijke reizen, die in de laatſte jaren, onder beſcherming der Rusf. regering, zijn ondernomen. Gelijkte begrijpen valt, werd die voordragt met veel aandacht en genoegen aangehoord, waarna aan den Heer von Humboldt eene gouden medaille van wege de Academie werd overhandigd. Oust-Kamenogorsk op den hoogen Irtych in Siberie [Formel] Augustus 1829. Ziedaar mij reeds meer dan twee maanden buiten de grenzen van Europa, ten oosten van het Uralgebergte; en, te midden van het onrustig leven, dat wij leiden, heb ik menig gelegenheid laten voorbirglippen, om u een bewijs van leven en vriendſchap te geven. Het is onmogelijk u in deze in haast geſchreven letteren (wij zijn in dit fortje, aan de grenzen der Kirghizer ſteppe, omtrent ten 4 ure des ochtends aangekomen en vertrekken waarſchijnlijk dezen nacht nog, om meer oostwaarts op te trekken naar Bouktorma, Narijm en den eerſten post van Chineesch Mongolie), het is onmogelijk, zeg ik, u naauwkeurig de waarnemingen mede te deelen, welke wij, ſedert ons vertrek van Petersburg den [Formel] Mei gedaan hebben; gij zult enkel met belangſtelling uit deze regelen vernemen, dat het wetenſchappelijk doel mijner reize boven mijne verwachtingen is bereikt; dat, in weerwil der vermoeijenisſen en afſtanden, die men doorreist (wij hebben reeds van St. Petersburg af meer dan 5600 werſten, waarvan 320 in dit gedeelte van Azie, afgelegd), ik mij in goeden ſtaat van gezondheid bevind, en met geduld en moed alles doorſta, terwijl ik alle reden tot tevredenheid over mijne reisgenooten (de Heeren Rose en Ehrenberg) heb, en dat wij, beladen met geologiſche, botaniſche en zoölogiſche verzamelingen van den Ural, Altai, Obi, Irtych en Orenburg, tegen het einde van November, hopen terug te komen. Het is mij niet mogelijk alle de liefderijke voorzorgen te beſchrijven, die het Rusſisch Gouvernement heeft genomen, om het oogmerk van dezen togt gemakkelijker te doen bereiken. Wij reizen met 3 rijtuigen, geleid door een opper-officier der Mijnen en voorafgegaan van een’ renbode der kroon. Somwijlen hebben wij 30 tot 40 paarden elke ſtation noodig, en des nachts zoowel als over dag, ſtaan de verſche paarden in de beste orde overal gereed. Ik mag dit niet beſchouwen als teekenen van perſoonlijke welwillendheid en achting jegens mij; — het is eene openbare hulde der wetenſchappen toegebragt, eene edele vorſtelijke weldadigheid, ter gunſte van de vorderingen der hedendaagſche beſchaving. Onze weg liep over Moscau, Nijnei-Novgrod en van daar op de Wolga naar Kazan en de bouwvallen der Tartaarſche ſtad Bulgari. Dit gedeelte van Rusland, door Muzelmanſche Tartaren bewoond, met kerken en moskeën gelijkelijk overdekt, is zeer belangrijk en verleent, even als de Ural, Bashkirie en de Altaï eene levendige belangſtelſtelling in de voortreffelijke naſporingen van het Asia polyglotta van den Heer Klaproth. Van Kazan hebben wij ons weder tot den Ural gewend, langs de ſchilderachtig gelegen valleijen van Kungur en Perm. Op de geheele reis van Nynei-Novgorod tot Catharinenburg en de platina-wasſcherijen van Nynei-Tagilsk, werden wij vergezeld van den Graaf Polier, welken gij u zult herinneren te Parijs bij Mevrouw de Hertoginne de Duras aangetroffen te hebben. Hij heeft in deze woeste ſtreken zijn heerlijk talent van landſchapſchilderen uitgeoefend. Door zijn huwelijk in Rusland gevestigd geraakt, houdt hij zich met veel ijver onledig, met de verbetering van de bewerking der mijnen en der hamerwerken. Ik hervond vervolgens, hoe vreemd het ſchijnen moge, op de Aziatiſche helling van den Ural, dezelfde kales, waarin ik uit Parijs, naar Verona, Napels en Berlijn gereden was. Zij was in den besten ſtaat en doet eere aan het Parijſche makelij. Wij hebben eene maand beſteed aan het bezoek der goudmijnen van Borisſovsk, de Malachiet-mijnen van Goumechyski, van Tagilsk; der hamerwerken van ijzer en koper, de bewerkingen van den berilſteen en der topazen; der goud- en platinawasſcherijen. Men ſtaat verwonderd over die ruwe goudklompen van 2 à 3, zelfs van 18 à 20 ponden, gevonden op eenige duimen onder de graszoden, en ſedert eeuwen tot hier onbekend gebleven. De ligging en waarſchijnlijke oorſprong dezer aanſlijkingen (alluvions) meest altijd vermengd met brokſtukken grunſtein en chloritisch lei- en ſerpentijnſteen, behoorden tot de hoofdoogmerken dezer reis. Het gewasſchen goud, jaarlijks bewerkt, beloopt 6000 kilogr. D nieuwe ontdekkingen aan gene zijde van den 59ſten en 60ſten graad breedte, worden zeer belangrijk. Wij bezitten opgegraven olifantstanden, in deze aantlijkingen van met goud bezwangerd zand gewikkeid. Derzelver vorming, als gevolg van plaatſelijke verwoestingen en zamemvloeijingen (affleuremens) geſchiedde veelligt later dan de ontbinding der groote dieren. De barnſteen en de houtverſteeningen, die men aan de oostelijke afhelling van den Ural vindt, zijn ongetwijfeld de oudſte. Bij het met goud bezwangerd zand, vindt men korrels vermiljoen, ruw koper, ceylonſche en andere granaten, kleine witte gomfteenen (zircons), begiftigd met den ſchoonſten glans van den diamant, anataſe, albite enz. enz. Het is wel opmerkelijk, dat in het midden en noorderdeel van den Ural de platina alleen in overvloed gevonden wordt op de westelijke en Europeaanſche zijde. De rijke goudwasſcherijen van het geſlacht Demidow te Nynei-Tagilsk liggen op de Aziatiſche af helling, aan de beide zijden van de Bartiraya, waar de aanſpoeling der Vilhni alleen meer dan 2800 pd. goud opleverde. De platina wordt gevonden op eene mijl ten oosten van de ſcheidlijn des waters (die men niet moet verwarren met de as der grootſte hoogten) op de Europiſche af helling bij de zamenvloeijing der Oulka, te Soukhoi-Visnin en te Martian. De Heer Svetſow, die het geluk had zich onder Berthier te oefenen, en wiens kundigheden en werkzaamheid ons bij onze togten over het Uralgeberge zijn van veel nut geweest, heeft gechromateerd ijzer gevonden platina - korrels bevattende, welke een bekwaam Scheikundige te Catharinenburg, de Heer Helm, ontleed heeft. De platina-wasſcherijen van Nynei-Tagilsk zijn zoo rijk, dat 100 pouds (van 40 Rusſiſche ponden zand 30 (ſomtijds 50) ſolotnik platina geven, terwijl de zeer rijke goudaanlibbingen van de Vilhni en andere goudwasſcherijen op de Aziatiſche helling, niet meer dan 1½ en 2 ſolotnik op 100 pouds zand geven. Eene vrij lange keten der Cordillera’s; die van Cali, in Zuid-Amerika, ſcheidt ook het goud en platina bevattende zand van de oostelijke af helling (van Popaijan) af van het met goud bezwangerd en zeer rijk van platina voorzien zand der landengte der Raspadura van Choco. De Heer Bousingault zal misſchien op dit oogenblik nieuw licht verſpreid hebben over deze Amerikaanſche grondbedding, en zijne waarnemingen zullen te meer belang ontleenen van die, welke wij hier konden verrigten. Wij bezitten ruwe ſtukken platina van verſcheiden duimen lengte, waarin de Heer Rose eene fraaije groep gekristalliſeerd platina ontdekt heeft. Wat den porphijrgrunſtein van Laya betreft, in welken de Heer Engelhardt kleine korrels platina berkende; wij hebben opde plaatſen zelve, met veel zorgvuldigheid, denzelven onderzocht, maar tot hier ſchenen de enkele metallicke korrels, die wij in de rotſen van Laya en den grunſtein van den berg van Belaya-Gora zagen, den Heer Rose gezwaveld ijzer toe; dit verſchijnſel zal ten onderwerp van nieuwe naſporingen verſtrekken. Het werk van den Heer Engelhardt over den Ural kwam ons voor veel lof te verdienen. Het osmium en iridium hebben ook eene bijzondere bedding; niet onder de rijke platina-aanſlibbingen van Nynei- Tagilsk, maar bij Bilimbajewski en Kichtem. Ik houd mij aan deze geonognostiſche kenmerken, ontleend van de metalen, die de platina-korrels te Choco, in Brazilie en op den Ural vergezellen. Augustus. Deze laatſte regels zijn den 20 Augustus geſchreven. Ik leî, acht dagen geleden, de pen neder, om maansafſtanden op te nemen: want dit zuidelijk uiteinde van Siberie, waarin zich de oorſprong van de Obi en de grenzen van Chineesch Mongolie bevinden, vordert veel aandacht, bij deszelfs Aardrijkskundige bepaling; kunnende alleen de gang der Chronometers door de ſnelheid der reis vervalscht worden. Sedert den 13den heb ik een’ Chineſchen voorpost in Dzongarie gaan bezoeken. Wij waren genoodzaakt onze rijtuigen te Oust Kamenogorsk achter te laten en ons op deze afgrijsſelijk flechte wegen van lange Siberiſche voertuigen te bedienen, waarin men in liggende houding blijft. Maar, voor dat ik ſpreek van den dag, dien wij in het hemelsch rijk van het midden doorbragten, moet ik den draad onzer reis weder opvatten. Na het noorden van den Ural over Verchotnrie en Bogezlawsk bezocht, — azimuths, ter bepaling der noordelijke ſpitſen opgenomen en de Beril- en Topaasmijnen van Moursinsk gezien te hebben, vertrokken wij van Catharinenburg den [Formel] Julij naar Tobolsk, over Tiumen, waar voorheen afftammelingen van Batu-Khan woonden. Wij wilden ons regtſtreeks over Omsk naar Slatooust begeven: maar de ſchoonheid van het ſaizoen haalde ons over, om den Altaï en den hoogen Irtych (een omweg van 3000 werst) bij het eerst bepaald ontwerp van onzen togt te voegen. De Gouverneur-Generaal van Westelijk Siberie, de Generaal Villiamonow deed ons door een zijner Aides-de-Camp, den Heer Yermolow vergezellen. De Generaal Litwinow, die langs de geheele linie van de Kirghizen het bevel voert, verplaatſte zich zelfs, door van Tomsk zich naar de bergen van Kolyvan te begeven, om zich weder bij ons te voegen en ons naar den Chineſchen post te geleiden. Wij kwamen hier — over Kainks en de woestijn van Baraba, waar de muskieten met die van den Orenoko wedijveren, en waar men ſtikt onder paardeharen maskers, — tot die fraaije hamerwerken van Barnaul, het romanesk meir van Kolyvan, de vermaarde mijnen van den Slangenberg (een bedding in het porphyr) van Reiders en van Zirianowski, die jaarlijks 40,000 ponden zilver met goud bezwangerd, opleveren. Te Oust ziet men voor het eerst de keten der Kirghizen. Men had bij voorraad naar een’ der Chineſche posten van Mongolie (Dzongarie) gezonden, om te vernemen, of men ons met den Generaal Litwinow zou willen ontvangen. De toeſtemming werd gegeven met berigt, volkomen volgens Chineſche etiquette, dat de Chineſche bevelhebber van Baty verwachtte, dat, in weêrwil van het verſchil der rangen, men bij hem het eerſte bezoek in zijne tent zou aſleggen, aangezien hij zich eveneens zou gedragen, wanneer hij ooit op Rusſisch grondgebied kwam. Wij namen den weg naar Baty over het fortje Bouchtorma en Krasnoyar, waar ik den geheelen nacht tusſchen den 16den en 17den Augustus (nieuwe ſtijl) met waarnemingen doorbrengende, zonderlinge verſchijnſelen van polariſche ſtrepen zag. (ik verzoek u bij deze gelegenheid uwe magnetiſche registers te raadplegen). Te Baty zijn er twee Chineſche campementen aan beide zijden van den Irtych; het zijn ellendige yourtes door Mongoolſche of Cambanzer ſoldaten bewoond. Een kleine Chineſche tempel ſtaat op een dorren henvel. Bactriſche kameelen met twee bulten weidden in de vallei. De twee opperhoofden, waarvan de een ſlechts een week geleden van Peking kwam, zijn van zuiver Chineesch ras. Men verwisſelt die om de drie jaren. In zijde gekleed, met een fraaije paauwenveer op de muts, ontvingen zij ons met eene zeer vermakelijke deftigheid. Voor eenige ellen laken en rood fluweel, gaf men mij een Chineesch boek van vijf deelen, een geſchiedkundig werk, dat, hoe gemeen het moge zijn, voor mij als gedachtenis van dezen kleinen uitſtap van waarde zal blijven. Gelukkig verſtrekte ook de grensplaats van Mongolie voor den Heer Ehrenberg tot eene zeer rijke mijn van nieuwe planten en inſecten. Maar ’t geen ons den togt naar den Altaï zeer belangrijk maakt, is dat nergens elders op de twee halfronden het graniet met grove gewone feldſpath, ontdaan van albite, ontdaan van aaneengegroeide gneisſ- en mica-schorl, bewijzen van uitbarſtingen en verſpreiding oplevert, zoo als op den Altaï. Men ziet niet alleen het graniet in aderen, die om hoog verloren gaan, door de thonſchiefer heendringen en door deze rots heenboren, maar zich ook over dezelve zigtbaar verſpreiden, en wel voortgaande op meer dan 2000 toiſen lengte; voorts heuvels van graniet, kegelvormig en in de gedaante van kleine klokken, naast eenige koepels van trachytisch porphyr, dolomiten in het graniet, porphyr-aderen enz. enz. De Heer Rose ontdekte in het noorden van den Ural, een punt, waar het porphyr vol ſcheurtjes en deels in korrels door aanraking het kalkaardige in jaspis door evenwijdige banden verdeeld, verandert. Ik zag ook te Pedrazio deze ſtrepen en ſilicificatien. De Ural is ook opmerkenswaardig door de naauwe verbinding van de euphotide (chloriteuſe ſerpentijnſteen) met de grunſteinen met pyroxene vereenigd, maar meer amphibole dan pyroxene enz. bevattende. Ik heb gepoogd om de temperatuur van de aarde (zij is dikwijls meer dan 2°), de magnetiſche inclinatie en kracht op die plaatfen waar te nemen, welke de Hn. Hamsteen en Ermann niet bezocht hebben. Dezelfde punten bewijzen de beweging der knoopen van het oosten naar het westen, welke gij in uw verſlag wegens de reis van Freycinet deedt uitkomen. De post vertrekt, ik kan dezen verwarden brief noch herlezen noch beſchaven, noch verbeteren. Ik hoop u in den volgenden zomer te omhelzen. Duizend groeten aan Gay Lussac.