BERIGT AANGAANDE ZEKERE VOLKEN, DIE AARDE ETEN: MEDEGEDEELD DOOR DEN HEER HUMBOLDT. Op de kusten van Cumana, Nieuw Barcelonië en Caracas, vonden wy het mondelyk verhaal aangaande een volk, dat aarde eet, algemeen verſpreid door de Franciskaner Monniken van de Guyane, welke, op de terugreize hunner zendelingſchap, deze gewesten bezochten. Het was op den 6den van Zomermaand des jaars 1800, op onzen terugreize van Rio-Negro, en onze togt van zes en dertig dagen op de Orenoke, dat wy eenen geheelen dag doorbragten onder het Zendelingsſchap, gevestigd onder den Otomakers, eene volkplanting, welke aarde eet. Het dorp, of liever het gehucht, wordt geheeten Concepcion di Urcana, en hangt, op eene ſchilderachtige wyze, aan eene rots van graniet. Ik vond deszelfs aardrykskundige ligging te zyn op 7 graden, 8 minuten, 3 ſeconden Noorderbreedte, en 4 mylen, 38 min., 38 ſec. Westelyke lengte van Parys. De aarde, welke de Otomakers eten, is een waar leem, klei of potaarde, zynde vet, zacht en geelachtig grys van kleur, uit hoofde van eene kleine hoeveelheid van yzer-kalk, welk zich daarin bevindt. Zy kiezen dezelve zorgvuldig uit, en zoeken ze op afzonderlyke banken of platen langs de oevers van de Orenoke en de Meta. Zy onderſcheiden de eene aardſoort van de andere door ze te proeven, en eten niet alle ſoorten van leem, evenveel welke. Zy kneden deze aarde in ballen, van 4 tot 6 duimen middellyn, en branden ze van buiten voor een klein vuur, tot dat de korst roodachtig wordt. Alvorens zy deze ballen eten, maken zy dezelve op nieuw weder vochtig. Deze Indianen zyn, over het geheel, zeer woest, en hebben eenen afkeer van het kweeken van aardvruchten. Indien de verstafgelegene volkplanters op de Orenoke willen te kennen geven, dat iets zeer onzindelyk is, zyn zy gewoon, by wyze van ſpreekwoord, te zeggen: het is zoo morsſig, dat een Otomaker het zou eten. Zoo lang het lage water van de Orenoke en de Meta duurt, generen de Otomakers zich met visſchen en ſchildpadden. De visſchen worden gedood met pylen, in het oogenblik, dat zy zich boven de oppervlakte van het water verheffen; eene ſoort van jagt, waar in wy dikwyls de behendigheid der Indianen bewonderd hebben. Zoodra de rivieren weder beginnen te wasſen, eindigt ook de vischvangst. In dat jaargetyde, welk twee of drie maanden duurt, verzwelgen de Otomakers eene ongeloofeleyke menigte van leem-aarde. Wy hebben daar van eenen grooten voorraad in hunne hutten gevonden; wy zagen ’er de leem-ballen piramiedſche wyze geſtapeld. Een Indiaan eet dagelyks van deze aarde eene hoeveelheid van drie tot vyf vierde-deel ponds, volgens de verzekering van een zeer wel onderrigt Monnik, Fray Ramon Bueno, die twaalf jaren onder dit volk gewoond heeft. De Otomakers zelven hebben ons gezegd, dat deze leem hun voornaamſte voedſel was gedurende den regentyd. Intusſchen, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, voegen zy ’er, van tyd tot tyd, een hagedis, een’ kleinen visch, en een’ wortel van varenkruid by. Zy vinden dit voedſel zoo ſmakelyk, dat zy, zelfs in het droge jaargetyde, wanneer zy visſchen in overvloed hebben, by wyze van nageregt, eenige leem-ballen eten. Deze menſchen zyn van eene bruinachtige koper kleur; hunne wanſtaltige gelaatstrekken gelyken naar die van de Tartaren; zy zyn zwaarlyvig, zonder dikbuiking te zyn. De Franciscaner Zendeling, die onder hen woont, verzekerde ons, dat, gedurende den tyd, wanneer zy aarde eten, hunne gezondheid hocgenaamd geene verandering ondergaat. Men kan dus op de volgende dingen volkomen ſtaat maken. Deze Indianen eten eene groote hoeveelheid leem, zonder hunne gezondheid te benadeelen; zy houden deze aarde voor een ongemeen aangenaam voedſel; zy leggen ’er eenen voorraad van op voor den winter of den regen-tyd. Maar dan blyft nog over de vragen op te losſen: of de leem eene voedende zelfſtandigheid kan opleveren? of de aard-deelen zich met de ſappen van de maag kunnen vereenigen? dan of zy dezelve ſlechts tot ballast dienen? of bepaalt zich het uitwerkſel daar van alleen tot het uitzetten van de wanden der maag, en tot het doen verdwynen van de behoefte van voedſel? Ik durf op geene van deze vragen een beſlisſend antwoord geven. Het is opmerkelyk dat Vader Gumilla, die anders een zoo ligtgeloovig Schryver is, en niet gereedelyk aanmerkingen maakt, goedgevonden heeft te ontkennen, dat de Otomakers bloote aarde eten. Hy beweert, dat de leem-ballen gemengd zyn met meel van Indisch koorn, en doorzult met het vet van krokodillen. Maar de Zendeling Fray Ramon Bueno, zoo wel als onze vriend en reisgenoot, de leekebroeder Fray Juan Gonzalez, hebben ons beide verzekerd, dat de Otomakers nooit krokodille-vet by hunne ballen doen; en wat het mengen met meel van Indisch koorn betreft, wy hebben ’er te Uruana nimmer van hooren ſpreken. De aarde, die wy hebben medegenomen, en welke de Hr. Vauquelin ſcheikundig onderzocht heeft, is bevonden zuiver en zonder eenig mengſel te zyn. Misſchien vermengt Vader Gumilla twee gevallen van verſchillenden aard, en heeft het oog gehad op de wyze, op welke de Indianen het brood bereiden met de ſchillen van zekere ſoort van Ingo. Zy begraven deze vrucht onder de aarde, om het oogenblik te verhaasten, dat deszelfs ontbinding het dienstbaar maakt aan hun gebruik. Hiſtoire de l’Orénoque, T. I. p. 283. Het is ook zeer opmerkelyk, dat de Otomakers, zulk eene groote hoeveelheid aarde etende, ’er hoe genaamd geen hinder van hebben. Hebben zy zich, gedurende eene zoo lange reeks van geſlachten, eene tweede natuur gevormd? Het is zeker, dat, in alle de landen tusſchen de zonnekeerkringen, de mensch een wonderbaarlyken en ſchier onoverwinnelyken trek verraadt, om aarde te verzwelgen, en wel niet ſlechts zout of kalkaarde, welke dienen konde om de zuren aftezonderen, maar vette brokken en die van een’ ſterken reuk zyn. Men is dikwyls genoodzaakt, om de kinderen, als het geregent heeft, op te ſluiten, ten einde hen te beletten, dat zy geene aarde eten. De Indiaanſche vrouwen van het dorp Banco, aan de oevers van de Madeleine, die zich bezig houden met aarden-potten te maken, nemen dikwyls een ſtuk klei in den mond, gelyk ik zelf met verwondering heb gezien . Maar, de Otomakers uitgezonderd, worden alle de leden van de overige ſtammen ziek zoodra zy zich aan dien trek, om aarde te eten, overgeven. In het etablisſement van San Boria, vonden wy een Indiaansch kind, het welk, volgens het zeggen van deszelfs moeder, geen ander voedſel wilde gebruiken, dan aarde, maar hetzelve was ook uitgedroogd als een geraamte. Dit zelfde is ook waargenomen door Gily, Saggio di Storia Americana, T. II p. 311. De wolven eten, gedurende den winter, aarde, voornamelyk leem-aarde. Waarom is, in de gematigde en koude luchtſtreken, deze zonderlinge neiging, om aarde te eten, zoo zeldzaam, en byna alleen te vinden by kinderen en zwangere vrouwen? Men kan, in zekeren zin, de gewoonte, om aarde te eten, aanmerken als algemeen aangenomen in alle de landen tusſchen keerkringen. De negers van Guinea eten gemeenzaam eene geelächtige aarde, welke zycahouac noemen. Die genen onder hen, die als ſlaven worden weggevoerd naar de West-Indiën, doen moeite, om zich eene ſoortgelyke aarde te verſchaffen. Zy verzekeren, dat het gebruik van dit voedſel, in Afrika, hoegenaamd geen nadeel aanbrengt. Op de eilanden maakt de cahouac de ſlaven ziek. Ook was het verboden, om aarde te eten, hoewel men op Martinike, in het jaar 1751, heimelyk op de markt eene ſoort van geelächtig roode derrie verkocht. „De negers, zegt een Fransch Schryver , zyn ’er zoo op verlekkerd, dat ’er geene ſtraf is, die hen kan beletten, om ’er van te eten.” Thibault de Chanvalon, p. 85. Op het eiland Java, tusſchen Sourabaya en Samarag, heeft de Heer Labillardiere, in de dorpen, kleine vierkante roodachtige koeken zien verkoopen. De inboorlingen noemden ze tanaampo. Dezelve onderzoekende, vond hy, dat het koeken van klei waren, welke zy aten . De inwoners van Nieuw-Caledonie ſtillen den honger met ſtukken brooze talk-ſteen (ook Moskovisch-glas genaamd) ter grootte van een vuist door te zwelgen, en waarin de Heer Vauquelin koper, in eene vry aanmerkelyke hoeveelheid, gevonden heeft . Te Popaya en in meer andere gedeelten van Peru, wordt de kalk-aarde op de markten, gelyk eene gewone koopwaar, verkocht, ten gebruike voor de Indianen, die dezelve eten met de coca of de bladen van de érythroxylon peruvianum. Aldus heerscht de gewoonte, om zich met aarde te voeden; eene gewoonte, waar toe de natuur ſlechts de bewoners van het onvruchtbare Noorden ſchynt uit te noodigen; onder de geheele verzengde luchtſtreek, by die trage ſtammen, welke de ſchoonſte en vruchtbaarſte oorden van den geheelen aardbodem bewonen. Voyage à la recherche de la Pérouſe, T. II, p. 322. Aldaar, bl. 205.