WAARNEMINGEN van ALEXANDER von HUMBOLDT Over den SIDDERAAL of den GYMNOTUS ELECTRICUS, In Amerika zelve gedaan. Het oogmerk dezer Verhandeling is de aandacht der Natuurkundigen terug te leiden, tot de Galvaniſche Electriciteit, voortgebragt door de werking van gevoelige en prikkelbare organen alleen. Ik zal ’er zes jaren geleden genomen proeven in mededeelen, dus in een’ tijd, dat de kolom van Volta en de fraaije Theorie der electriſche ſpanning, beſchouwd als het uitwerkſel van eene enkele aanraking van aan elkander vreemde zelfſtandigheden, mij even onbekend waren. Deze aanmerking is te belangrijker, daar zij de reden geeft, waarom ik verſcheiden proeven moest achterlaten, welke naar den tegenwoordigen ſtaat onzer kundigheden, volſtrekt moesten genomen worden. Bancroft in 1766, Dr. Schilling in 1770 en Bajon in 1777 hebben vóór mij een groot aantal naſporingen nopens den Gymnotus Electricus gedaan, waargenomen in deszelfs geboorteplaats. Deze buitengewone visch werd tweemaal levend in Europa overgebragt. Walsh had ’er een te Londen in 1778 en een ander heeft vier maanden geleefd in het huis van den Heer Fahlberg te Stokholm, in den beginne van het jaar 1797. Maar alle deze naſporingen, met uitzondering der laatſte, welke ik eerst onlangs leerde kennen, werden te werk geſteld lang vóór de groote ontdekking van den Natuurkundige van Bologna. Ik ben dus, zonder twijfel de eerſte geweest, die, na dit gedenkwaardig tijdpunt, door den loop der omſtandigheden in ſtaat geraakte, om de Gymnoten in hun Vaderland waartenemen en om dezelve aan proefnemingen te onderwerpen, nog ten volle begaafd met al de veerkracht van hun electrick vermogen. Hoewel ik Spaansch ‒ Guyana, ſedert het jaar 1800 verliet, heb ik niet vernomen, dat ſinds mijne reis andere Natuurkundigen waarnemingen, met de mijne overeenkomſtig, hebben publiek gemaakt. Ik durf gevolgelijk mij vleijen, dat deze Verhandeling, welker voornaamſte gedeelte is opgeſteld bij de beſchouwing der voorwerpen zelve, waarover zij handelt, niet geheel onbelangrijk wezen zal. Eenige voorname daadzaken werden reeds opgegeven in het verkort Reisverhaal naar de Orenoko naar Casſiquiare en naar Rio- Negro, in de eerſte klasſe van het Inſtituut voorgelezen, in hare Vergadering van 9 Brumaire het 13de jaar. Daar ik ſedert dien tijd, gezamenlijk met den Heer Gay Lusſac te Napels eene meer uitgebreide taak bearbeid heb betrekkelijk de uitwerkſelen van den Sidderrog (Raja Torpedo) waarvan de uitſlag door onzer beider vriend Berthollet is bekend gemaakt, had ik het voordeel, om zelf de eigenſchappen te vergelijken der electrieke Visſchen van het oude en nieuwe vastland. Deze vergelijkingen deden verſcheiden twijſelingen geboren worden, waarover ik den Hr. Volta kon raadplegen, gedurende mijn verblijf bij hem te Côme. Deze groote Natuurkundige, die ſedert twaalf jaren mij met eene bijzondere genegenheid vereert, ſchept ’er behagen in, om zijne inlichtingen medetedeelen aan elk, die zich ernſtig met de naſporing der waarheid bezig houdt. Van de electriciteit ſprekende, die men vrij oneigen Galvaniſche heet, is het natuurlijk zich met erkentenis hem te herinneren, wiens genie mogelijk zoovele ontdekkingen voorbereidde, als hij ’er zelf gegedaan heeft. Sedert mijne aankomst in Zuid-Amerika in 1799 was mijne aandacht op de Sidderalen gevestigd. Ik had in het eerſte deel van mijn werk over de Zenuwen gezegd, dat de verſchijnſels der electrieke Visſchen mij zeer verſchillend voorkwamen van de uitwerkſelen der Leydſche Flesch. Toen, gelijk zoovele andere Natuurkundigen, ingenomen met het valſche denkbeeld, dat de galvaniſche vloeiſtof ſoortelijk verſchillend was van de electriciteit, brandde ik van begeerte, om mijne gedachten door middel van proefnemingen te toetſen. Te Marſeille op het punt zijnde van mij weder bij de expeditie naar Egypte te voegen, verheugde ik mij bij voorraad het Vaderland van den Silurus electricus te bezoeken, welken de Hn. Brousſonet en Geoffroy beſchreven hebben. Op la Corogne mij inſchepende, om naar Zuid-Amerika te vertrekken, vleide ik mij met het denkbeeld, om de Sidderalen waartenemen, wier elektriek vermogen oneindig ſterker is dan de electrieke ſoorten van Trichurus, Raja, Silurus en Tetrodon, welke men in de verſchillende ſtreken van de wereld ontdekt heeft. Te Cumana aangekomen, verzuimden wij, de Heer Bonpland en ik, niet om de Indiaanſche Guaikeris, die de bekwaamſte visſchers aan deze kusten zijn, te vragen, of zij een’ Visch kenden, welke de handen verdooft van hem, die denzelven aanraakt; zij verzekerden ons, dat deze Visch, welken zij Temblador noemden, gevonden werd in de kleine rivier Manzanario, aan welker boorden de ſtad Cumana gebouwd is. Wij meenden ter goeder trouw, dat wij reeds den tweeden dag, na onze aankomst in Zuid-Amerika, een’ levendigen Sidderaal zouden kunnen bekomen. Deze gedachte bragt zelfs veel toe, om te Cumana te vertoeven, en om ons overtehalen van de reis niet op het Fregat voorttezetten, waarop wij ons ingeſcheept hadden. Hoe verwonderde het ons dus, toen na vruchteloos meer dan eene maand gewacht te hebben, eindelijk ons de Indianen den Temblador bragten, gevangen op zee digt bij den mond der Manzanario. Het was een Rog, die mij volkomen dezelfde ſcheen, als dien wij op de kusten van Zuid-Europa gezien hadden. Ik geloof dat de Siddervisch van Cumana in ſoort niet verſchilt van den Raja Torpedo. De Heeren Lacepede en Cuvier merken te regt op, dat de Sidderrog in bijna alle zeeën gevonden wordt. Bloch geeft denzelven reeds als bewoner der kusten van Zuid-Afrika en Perzië, zoowel als van die van Italie op. De Temblador van Cumana deelde ons ſlechts zeer zwakke electrieke ſchokken mede, hoewel hij zeer levendig ſcheen. De ſtaart bleef ſtijf en gekromd na den dood van den visch: het hart tikte nog anderhalf uur, hoewel van het ligchaam geſcheiden. De galvaniſche prikkel, op de vinnen aangebragt, veroorzaakte niets merkbaars, hoewel men de proef ſlechts weinig minuten na den natuurlijken dood van het dier nam. Hoewel ’er ſlechts Sidderroggen aan den mond van de kleine rivier Manzanario gevonden worden, lijdt het echter geen twijfel, of het binnenst der Provincie Nieuw Andaluſië die Gymnoten oplevert, welke men verkeerdelijk Guyaanſche of Surinaamſche Alen noemt, daar zij aangetroffen worden ten minſte in de geheele heete luchtſtreek van Zuid-Amerika ten Noorden van de evenachtslijn gelegen. Op de reis, die wij (in den herfst van 1799) door het Oostelijk deel van Nieuw Andaluſie deden, trokken wij de Rio Colorado en de Guarapiche over, twee rivieren, waarin de Gymnoten zich in overvloed moeten bevinden, gelijk ook in de Canno-Areo en andere beken, die door de Zendeling- Inſtituten der Indianen van Chaymas loopen; maar de bewoners dezer woeste landen zijn voor de elektrieke ſchokken dezer Visſchen zoo verſchrikkelijk bang, dat, in weerwil van alle de beloften van belooningen, welke wij deden, wij naar Cumana moesten terugkeeren, zonder de Sidderalen gezien te hebben. Deze Siddervisſchen zijn het menigvuldigst in de kleine beken en poelen, die men hier en daar in de uitgeſtrekte en over het algemeen dorre vlakten vindt, welke den Noordelijken oever van de Orenoko van de Cordillera der kust van Venezuela ſcheiden. Hoe minder diep deze poelen zijn, zooveel te gemakkelijker is het, om de Gymnoten te vangen: want in de groote rivieren van Amerika, in de Meta, de Apure en de Orenoko zelfs beletten de kracht van den ſtroom de overvloed en diepte van het water de Indianen om dezelve te vangen. De bewoners van Guyana bewezen ons, dat zij volkomen het gevaar kenden, waaraan men zich in de zeeſtreken zwemmende, waar de Sidderalen veelvuldig voorkomen, bloot ſtelt; maar zij zien die minder dikwerf, dan dat zij ’er de nadeelige gevolgen van ondervinden. De uitgeſtrekte vlakten (Llanos) der Provincie Carracas doorkruiſende, om ons te San Fernando de Apure inteſchepen, en onze reis op de Orenoko aantevangen, hielden wij ons vijf dagen te Calabozo op, eene kleine ſtad, volgens mijne waarnemingen op 8° 56′ 56″ Noordelijke breedte liggende. Het oogmerk van ons verblijf daar was, om ons met de Sidderalen bezig te houden, waarvan ’er eene ontelbare menigte in de omſtreken gevonden wordt: bij voorb. in de Rio Guarico, in de Canos del Rastro van Berito, van la Paloma en in een vijftigtal van kleine poelen verſpreid tusſchen de ſtad Calabozo de twee Zendeling ‒ Inſtituten van Ariba en van Aboxo geheeten, en de landhoeven van Morichal en Caiman. Men verzekerde mij, dat bij Uritucu een weg, die voorheen zeer veel begaan werd, uithoofde van de Siddervisſchen gemijd werd. Men moest eene beek op denzelven doorwaden, waarin jaarlijks vele muilezels verdronken, bedwelmd door de ſchokken, welke hun de Sidderalen deden ondervinden. Om onze proeven met te meer naauwkeurigheid te doen, wilden wij de Sidderalen gaarne in het huis hebben, dat wij te Calabozo bewoonden. Onze hospes gaf zich alle mogelijke moeite, om aan onze wenſchen te voldoen. Men zond Indianen te paard om in de poelen te visſchen. Het zou gemakkelijk geweest zijn vele doode Gymnoten te bekomen; maar eene bijna kinderachtige vrees wederhield de inboorlingen van dezelve levend te brengen. Wij hebben ons inderdaad vervolgens overtuigd, dat het zeer moeijelijk is om dezen Visch te behandelen, als hij nog in het genot van volle krachten is, maar de angst van het gemeen is in deze ſtreken te ongemeener, daar het voorgeeft, dat men ſtraffeloos den Sidderaal aanroert, als men tabak in den mond heeft. Indien de Indiaan volkomen dit voorbehoedmiddel vertrouwde, dat trouwens niet baat, waarom zou hij ’er zich niet van bediend hebben, om de tien Francs te verdienen, die wij uitloofden voor elken levendigen Sidderaal, welken men ons bezorgde? De zucht voor het wonderbare is onder de inboorlingen zoo groot, dat zij ſomtijds daadzaken ſtaande houden en verbreiden, welke zij zelve verre zijn van te gelooven. Zoo meent de mensch de wonderen der Natuur te moeten vermeerderen, even als of de Natuur, op zich zelve, niet geheimzinnig, niet groot, niet ontzagwekkend genoeg ware. (Het Vervolg hierna.) WAARNEMINGEN van ALEXANDER von HUMBOLDT Over den SIDDERAAL of den GYMNOTUS ELECTRICUS, In Amerika zelve gedaan. ( Vervolg van Bladz. 41.) Na drie dagen vruchteloos in de ſtad Calabozo gewacht te hebben, en een’ enkelden levendigen maar ſlechts zwakken Aal gekregen te hebben, beſloten wij, om zelf naar de plaatſen ons te begeven en de proeven te nemen, in de open lucht, aan de boorden van de poelen, waarin de Gymnoten overvloedig zijn. Wij vertrokken eerst naar het kleine dorp Rastro de Abaxo genoemd. Van daar bragten ons de Indianen naar Cano de Bera, eene modderachtige ſtilſtaande waterkom, maar omgeven van fraai groeijende Cluſia roſea, Hymenea Courbaril, groote Indiaanſche Vijgeboomen en en eenige Mimoſas met welriekende bloemen. Wij ſtonden verwonderd optezien, toen men ons zeide, dat men een dertigtal halfwilde paarden in de naburige woestijnen ging vangen, om zich daarvan te bedienen ter vangst van de Sidderalen. Deze manier van vischvangst, welke men embarbascar con caballos (door middel van paarden bedwelmen) noemt, is waarlijk zeer vreemd. Het woord barbasco beteekent de wortels van de Jacquinia, van de Piscidia en van elk andere vergiftige plant, door welker aanraking eene groote masſa waters in één oogenblik het vermogen van te dooden of ten minſte te bedwelmen en verdooven der Visſchen verkrijgt. De laatſte komen op de oppervlakte van het water, als zij door dit middel vergiftigd (embarbascado) zijn. Daar nu paarden in een’ poel heen en weêr gejaagd ditzelfde uitwerkſel op de verſchrikte Visſchen hebben, neemt men, de oorzaak met het uitwerkſel verwarrende, voor deze twee ſoorten van Vischvangst, dezelfde benaming aan. Terwijl onze hospes ons deze vreemde manier van vischvangst in dit land uitlegde, kwam de troep paarden en muilezels aan. De Indianen hadden ’er eene ſoort van parforce jagt van gemaakt, en dezelve aan alle zijden afſluitende, noodzaakte mou hen den poel in te gaan. Ik zal ſlechts onvolkomen het belangrijke ſchouwſpel afſchilderen, dat ons de worstelſtrijd van de Alen tegen de paarden verſchafte. De Indianen van zeer lange rietſtokken en harpoenen voorzien, plaatſen zich rondom de waterkom; eenige hunner klimmen op de boomen, welker takken zich boven de oppervlakte van het water uitſtrekken: alle beletten, door hun ſchreeuwen en de lengte hunner rietſtokken, dat de paarden den oever bereiken. De Alen, door het gedruisch der paarden verſchrikt, verdedigen zich door de herhaalde losſing van hunne electrieke batterijen. Langen tijd ſchijnen zij de overwinning op de paarden en muilezels te behalen; overal zag men van de laatſte, bedwelmd door de menigvuldigheid en kracht der electrieke ſchokken, onder water verdwijnen. Eenige paarden ſtonden weder op, en bereikten, in weêrwil van het naauwlettend toezigt der Indianen, den oever; van vermoeidheid uitgeput en met leden verſtijfd door de kracht der electrieke ſchokken ſtrekten zij zich in geheel hunne lengte over den grond uit. Ik wenschte wel, dat een bekwaam Schilder het oogenblik had kunnen treffen, waarop, het tooneel het levendigst was. Groepen Indianen rondom den waterplas; paarden, met opſtaande manen, den ſchrik en de ſmart in het oog, willen den ſtorm ontwijken, die hen overvalt; geelachtige en loodkleurige Alen, die naar groote waterſlangen zweemende op de oppervlakte van het water zwemmen en hunnen vijand vervolgen: alle deze voorwerpen leverden, ongetwijfeld, het meest ſchilderachtig geheel op. Ik herinnerde mij het fraai ſchilderſtuk, dat een paard verbeeldt, een hol intredende en op het gezigt van een’ leeuw verſchrikt! De uitdrukking van den ſchrik was niet ſterker dan die, welken wij in dezen ongelijken ſtrijd zagen. In minder dan vijf minuten waren ’er reeds twee paarden verdronken. De Aal, meer dan vijf voeten lang ſluipt onder den buik van het paard of den muilezel. Hij bewerkſtelligt daarop eene ontlading in de geheele uitgeſtrektheid van zijn electriek orgaan; en tast te gelijk het hart de ingewanden en bovenal den plexus der maagzenuwen aan. Het moet ons dus niet verwonderen, dat het uitwerkſel, hetgeen deze Visch op een groot viervoetig dier voorbrengt, dat overtreft, hetwelk dezelve op een mensch te weeg brengt, dat hij ſlechts bij een van zijne uiteinden raakt. Ik twijfel ’er echter zeer aan, of de Gymnoot de paarden onmiddellijk doodt: ik geloof veeleer, dat zij, bedwelmd door de electrieke ſchokken, welke zij ſpoedig op elkander ontvangen, in eenen diepen ſlaap of verdooving geraken. Van allen gevoel beroofd, verdwijnen zij onder water; de andere paarden en muilezels gaan over hunne ligchamen en weinige minuten zijn toereikend, om hen te doen ſterven. Na dit begin, vreesde ik, dat deze jagt zeer treurig zou afloopen. Ik ſtelde het zeker, van langzamerhand het grootſte gedeelte der muilezels te zien verdrinken. Men betaalt ’er een tegen 8 Francs, indien ’er de meester van bekend is. Maar de Indianen verzekerden ons, dat de vischvangst weldra zou geëindigd zijn, en dat de eerſte aanval der Sidderalen alleen te duchten is. Inderdaad, hetzij de Galvaniſche electriciteit zich door rust opeenhoopt, hetzij het electriek orgaan zijnen dienst niet meer verrigt, als het door te langdurig gebruik is afgemat; hunne ſpierachtige beweging is nog even levendig, maar zij hebben geene kracht meer, om ſterke ſchokken te geven. Toen het gevecht een vierde uurs geduurd had, ſchenen de muilezels en paarden minder verſchrikt; hunne manen ſtegen niet meer te berge, hun oog drukte minder ſmart minder onſteltenis uit. Men zag hen niet meer overzijde vallen: ook de Alen, ter halver lijf buiten het water zwemmende en de paarden ontvlugtende, in plaats van dezelve aantevallen, naderden zelfs den oever. De Indianen verzekerden ons, dat, wanneer men twee dagen na elkander de paarden in een’ poel vol Gymnoten jaagt, den tweeden dag geen paard gedood wordt. Deze Visſchen behoeven rust en overvloedig voedſel, om eene groote hoeveelheid galvaniſche electriciteit of voorttebrengen of optehoopen. Wij weten door proefnemingen, die men met de Siddervisſchen in Italie genomen heeft, dat men de zenuwen, die naar electricke organen toeloopen, afſnijdende of afbindende derzelver verrigtingen ophouden, even als de beweging van eene ſpier opgeſchort is, zoolang de afbinding van de ader van eene voorname zenuw duurt. De organen van den Sidderrog of van den Sidderaal hangen van het zenuwſtelſel en de levenskrachten af; het zijn geene electromotiſche toeſtellen, die van de naburige waterlagen de electriciteit ontleenen, welke zij verloren hebben. Men behoeft zich dus niet te verwonderen, dat de kracht der electrieke ſchokken van de Sidderalen afhangt van den ſtaat hunner gezondheid en bijgevolg van de rust, het voedſel en den ouderdom en misſchien van eenen grooten zamenloop van phyſieke en andere omſtandigheden. De Alen, naar den oever vlugtende, worden zeer gemakkelijk gevangen. Men wierp met kleine harpoenen aan touwen gehecht naar hen: de harpoen haakte ſomtijds twee te gelijk. Door dit middel, haalt men ze uit het water, zonder dat het zeer drooge en lange eind touw den ſchok aan dien het vast hield mededeelde. In weinig minuten waren vijf groote Alen op het drooge. Men zou ’er een twintigtal hebben kunnen vangen, indien wij dezelve voor onze proefnemingen noodig gehad hadden. Verſcheiden waren ſlecht ligt aan den ſtaart gewond; andere hevig aan den kop. Wij konden de natuurlijke electriciteit dezer Visſchen waarnemen, gewijzigd door de verſchillende graden van levenskracht, welke zij genoten. Ik zal in deze Verhandeling niet alleen de proeven ontvouwen, welke wij gedaan hebben, de Hr. Bonpland en ik, op de in onze tegenwoordigheid gevangen Sidderalen, maar ook die, welke wij gelegenheid hadden, om op een’ Aal van buitengewoone grootte te nemen, welke wij in ons huis vonden van Rastro te Calabozo terugkomende. Deze laatſte was in een net gevangen; dezelve had geene kwetſuur ontvangen. Uit den poel gekomen had men denzelven oogenblikkelijk in dezelfde tobbe gelegd, waarin hij te Calabozo gebragt werd. Door dit middel geſtadig in hetzelfde water gebleven, waarin hij gewoon was, had zijne galvaniſche electriciteit nog geene verandering ondergaan. Wij zullen echter vervolgens zien, dat de gewonde Sidderalen, dat is, die met mindere kracht begaafd, leerzamer zijn, ter opſporing van galvaniſche verſchijnſels, dan zeer levendige en werkzame Sidderalen: want vele bijzonderheden ontſnappen aan de oogen van den waarnemer, als de electrieke ſtroom zich zoo onſtuimig een’ weg baant zoowel door goede geleiders, als door de min volkomene. (Het Vervolg hierna.) WAARNEMINGEN van ALEXANDER von HUMBOLDT Over den SIDDERAAL of den GYMNOTUS ELECTRICUS, In Amerika zelve gedaan. (Vervolg en Slot van Bladz. 69.) Daar men gezien heeft, dat de Alen een paard omverwerpen en van allen gevoel berooven, moet men, zonder twijfel, vreezen, om dezelve het eerſte oogenblik, dat men ze uit het water haalt, aanteraken. Deze vrees is zoo groot bij de inboorlingen, dat geen hunner kon beſluiten, om de Sidderalen van het touw des harpoens los te maken of dezelve naar de klein gaten met frisch water voorzien te brengen, die wij in den oever van Cano de Bera gegraven hadden. Wij moesten dus wel ’er toe komen, om zelf de eerſte ſchokken te krijgen, die zeker niet zeer zacht waren. De krachtigſte gingen in ſterkte de ſmartelijkſte electrieke ſchokken te boven, die ik mij herinner ooit bij toeval van eene groote geheel geladen Leydſche flesch gekregen te hebben. Wij konden toen reeds nagaan, dat buiten twijfel het verhaal der Indianen niet overdreven is, als zij verzekeren, dat perſonen, die zwemmen, verdrinken, als een dezer Alen hen bij het been of den arm aanvalt. Eene zoo hevige ontlading is wel in ſtaat, om een mensch voor verſcheiden minuten van het gebruik zijner ledematen te berooven. Indien de Sidderaal langs den buik en borst ſloop, zou zelfs oogenblikkelijk de dood den electrieken ſchok kunnen opvolgen: wanneer, zoo als wij boven reeds hebben opgemerkt, de edelſte deelen, het hart, de maag, de plexus coeliacus en alle de zenuwen, die daarvan afhangen, eenslags van hunne prikkelbaarheid beroofd zouden worden! Een zwakke electrieke ſchok vermeerdert de levenskrachten, een ſterke vernietigt ze geheel. ’Er zijn weinig Zoetwatervisſchen, die zoo talrijk gevonden worden, als de Sidderralen. In de onmetelijke vlakten of woestenijen, die men aanduidt onder de namen Llanos de Caraccas of Llanos de Apure, bevat iedere vierkante mijl ten minſte twee of drie poelen, natuurlijke vergaarbakken, waarin men de Sidderalen in den grootſten overvloed aantreft; zij behooren voornamelijk tot dat gedeelte van Zuid-Amerika, dat men betrekt onder de zeer onbepaalde namen, van Spaansch, Hollandsch, Fransch, Portugeesch Guyana, van de evenachtslijn tot aan 9°. Noord. breedte. Ik heb niets ’er van vernomen, dat men ze in het uitgeſtrekte Koningrijk Nieuw Spanje kent, of in de rivier de la Madelaine, die door de heete gewesten van Nieuw Grenada loopt, of in de zeer vochtige landen ten westen van de Cordillera der Andes gelegen of ten Noorden van de Cordillera van de kust van Caraccas. De Sidderraal wordt echter ook in het het Zuider halfrond, bijvoorbeeld in de Amazonenrivier, gevonden. La Condamine duidt denzelven aan onder den naam van Lamprei van Para en Indianen van de Provincie Jaen de Bracamoros hebben mij verzekerd, dat dezelve aanwezig is beneden de beruchte ſtraat (Pongo) van Manscriche. Hoewel ’er ſoorten van het Sidderalengeſlacht op het oude vastland, Amboina, en zelfs in de Middellandſche zee gevonden worden, twijfel ik echter zeer of de Gymnotus Electricus buiten Amerika waargenomen is. De Heer Bloch haalt, volgens Adanson, den Senegal aan, als overvloeijende in Sidderalen, maar hij ſchijnt den Silurus Electricus met de Gymnoten te verwarren: want de Ouanicar van den Senegal heeft baarden aan den bek, zoo als de Hr. Adanson uitdrukkelijk zegt. Deze zelfde achtingwaardige Geleerde heeft daarenboven de verdienſte, van de eerſte in 1751 de overeenkomst opgemerkt te hebben van de uitwerkſelen dezer electrieke Visſchen met die eener Leydſche flesch, eene verdienſte, ten onregte aan ’s Gravesande en Walsh toegekend. De temperatuur van het water, waarin wij deze Alen gevonden hebben, was 26°. van den honderdgradigen Thermometer, en ik twijfel ’er niet aan, of het kouder water, waarin men deze visſchen levendig naar Europa bewaard overbragt, was eene der voornaamſte oorzaken van hunnen zwakken toeſtand, zoowel als van den korten duur huns levens. De Hr. Lichtenberg heeft reeds waargenomen, dat het zonderling is, dat dieren van electromotiſche organen voorzien alle gevonden worden in eene vloeiſtof, die de electriciteit geleidt en niet in de lucht. Het is niet minder opmerkelijk, dat ook de vijf electrieke Visſchen, die wij tot heden kennen, de Trichiurus Indicus, de Tetrodon electricus, de Raja Torpedo, de Silurus electricus, en de Gymnotus electricus, met uitzondering van de Raja allen, heete of zeer gematigde luchtſtreken bewonen; en tevens dat geene derzelve tot hetzelfde geſlacht behoort en de Gymnoten en Silurus alleen Zoetwatervisſchen zijn. De Sidderaal overtreft alle andere electrieke Visſchen in grootte en kracht. Bancroft heeft in de rivier Esſequebo ’er ſlechts van één metre lang gezien. Ik nam ’er te Cano de Bera waar van 1, 70 m. (5 v. 3. d.) De Indianen verzekerden ons, dat zij de lengte van 1, 90 m. of 6 voet, bereiken, waaruit volgt, dat de beſchrijving, die Bajon van de Alen van Cayenne geeft, zeer naauwkeurig is. De Hr. Garden gaat evenwel veel verder, daar hij verzekert, dat de Sidderaal van Guyana zelfs 6, 4 m. of 20 voeten lengte ſomtijds haalt. Zie hier de evenredigheid der deelen, welke ik heb aangeteekend, met veel zorgvuldigheid een’ Sidderaal metende die 5, 3 Kil. of 12 Caſtiliaanſche ponden woog, en die van de onderſte kieuw tot aan den ſtaart 1, 257 m. (3 v. 10 d. 4 l.) lengte had. Diameter over dwars van het ligchaam, zonder de aarsvin, die eene ſoort van kiel vormt, medeterekenen 0, 094 m. (3 d. 5 l.) Breedte van de aars in 0, 014 m. (7 lijnen.) Breedte van den kop, gemeten op de herſenpan zelve, 0, 110 m. (4 d. 1 l.) Afſtand der oogen 0, 056 m. (2 d. 1 l.) Diameter van het oog 0, 001 m. (8 l.) Breedte van de cauda truncata (afgeknotte ſtaart) 0, 069 m. (2 d. 7 l.) De Sidderaal ſchiint in kleur te verſchillen, naar deszelfs ouderdom, voedſel en den aard van het modderig water, waarin hij leeft. Bajon geeft hun eene zwarte leikleur. Bloch verzekert, dat ’er roodachtige gevonden worden, die het meest geſchikt zijn, om ſterke electrieke ſchokken medetedeelen. Alle, welke ik waarnam, waren fraai Olijfkleurig een weinig aan deu donkeren kant. De Indianen verzekeren, dat ’er in de woestenijen (Llanos) van de Apure een klein Sidderalenſoort beſtaat, die nooit meer dan 6 decimeters lengte bereikt; deze is zwartachtig van huid en zijne ſchokken zouden nog ſterker zijn, dan die van den grooten groenen Aal. Men zou deze dieren gedurende hunnen geheelen groei moeten waarnemen, om te beſlisſen, of de Indianen geene jonge gewone, of eene enkele verſcheidenheid voor eene afzonderlijke ſoort houden. Hoeveel verſchilt de Raja Torpedo (Sidderrog,) welken ik te Genua, Civita Vecchia, Napels en Cumana zag, niet in gedaante en kleur! Ook maakt de Hr. Dumeril in zijne Zoologie Analytique een afzonderlijk geſlacht van de Sidderroggen. Het onderst van den kop des Sidderaals is fraai geel met rood vermengd. Van denzelfden geelachtigen tint zijn ook de twee ronde vlekken, die gelijkmatig in twee rijen geplaatst van den kop tot aan het einde van den ſtaart loopen. Deze vlekken, zorgvuldig onderzocht, bleken zoovele uitwaſeming-openingen te zijn, die dieper ſchijnen naar den kop dan naar den ſtaart. De Hr. Geoffroy heeft oordeelkundig waargenomen, dat de niet electrieke Roggen van den Sidderrog onderſcheiden zijn door openingen, die in de eerſte gemeenſchap hebben met de vleesachtige buizen rondom de kieuwen geplaatst en dat in de laatſten deze zelfde openingen niet door de huid heendringen. Het kwam mij voor, dat deze porien van den Gymnotus geene gemeenſchap met zijne electricke organen hebben: zij zijn op de rugſpieren geplaatst, dringen zeer ondiep tot in de huid door en ſchijnen mij toe of openingen, behooreude tot de huiduitwaſeming van den visch of uitwerpſel-klieren, welke eene ſlijmerige ſtoffe uitwerpen. Brengt deze ſtoffe misſchien het hare toe, om de huid van den Visch meer geſchikt te maken tot de verſpreiding van de electrieke uitwerking? Alle vloeiſtoffen of vochten immers, in bewerktuigde ligchamen gevormd, zijn, zoo als Volta reeds bewezen heeft, twintig ja dertig malen meer geleidend dan zuiver water. Het is ook eene treffende opmerking, dat geen der tot neden gevonden electrieke Visſchen in de verſchillende deelen der wereld met ſchubben overdekt is. Het vel van den Sidderaal is doorſchijnend genoeg om in hun levendig de vliesachtige plaatjes of bladeren, welke het electrisch orgaan uitmaken, te onderſcheiden. De bek is breed even als die der Kikvorſchen: van binnen tot aan den ſtrot is dezelve geheel met kleine tanden bezet, in verſcheiden rijen geſchikt en zeer digt naast elkander ſtaande. De tong is vleezig: men ziet ’er getakte oranjeachtig gele tepeltjes op en deze vindt men ook tusſchen de rijen van de ondertanden. Verſcheiden Natuurkundigen kennen denzelven ten onregte longen toe. Wij hebben waargenomen dat de Sidderaal veel lucht door de kieuwen laat ontſnappen, en ik had wel gewenscht, dat de gelegenheid had veroorloofd, om deze lucht optezamelen en te ontleden. De Hr. Fahlberg merkt op, dat de Sidderaal, welke levend te Stokholm gebragt werd, ten kosten van den Raadsheer Norderling, op de oppervlakte van het water wensente te blijven, ten einde te gemakkelijker zijnen kop te kunnen opligten, om adem te halen. Deze bewering is zeer belangrijk en de ademhaling der Sidderalen zou wel verdienen naauwkeuriger nagegaan te worden. Bajon verzekert zelfs, dat de Gymnotus zou ſterven, indien hij niet op de oppervlakte van het water kwam, om lucht inteademen. Zonder twijfel opent deze Visch, even als onze gewone Alen, (Muraena Anguilla) dikwijls den bek boven water. Evenwel wij zagen hem ook een’ vrij geruimen tijd op den bodem van het vat vertoeven. Een zeer groote en levendige Sidderaal, welken wij in ons huis te Calabozo hadden, ſtierf op droog ’s nachts uit de tobbe geſprongen zijnde. Bloch merkt aan, dat naarmate het vat, waarin men levendige Visſchen bewaart, kleiner is, zij te meermalen hunne koppen boven de oppervlakte van het water verheffen. Deze waarneming is fraai en tevens waar. Indien de Visſchen, zoo als ik overhel om te denken, in plaats van het water in hunne kieuwen te ontleden, ’er alleen de lucht in het water ontbonden van afſcheiden, moet de kleine hoeveelheid van het laatſte, in eene ondiepe tobbe weldra van de lucht beroofd zijn, of ten minſte van de ontbonden zuurſtof. Wordt nu deze zuurſtof niet het meest vernieuwd aan de bovenſte laag water, welke gedurig met de dampkringslucht in aanraking is? Deze vraag en zoovele andere, die op de ademhaling der Visſchen betrekking hebben, kunnen alleen door middel van proefnemingen beantwoord worden. Zij behooren tot heden onder de min bekende voorwerpen der Natuurlijke Historie. Het valt zelfs moeijelijk te begrijpen, hoe onze gewone Alen geheele nachten op het land kunnen wandelen, en hoe diezelfde plaatjes hunner kieuwen tot eenen dubbelden dienst kunnen geſchikt zijn, om de in het water ontbonden lucht zich toeteeigenen en in de dampkringslucht te ontleden. De opening van den anus in den Gymnotus electricus vlak bij den kop geplaatst zijnde, blijven vier vijfde deelen van de lengte des ligchaams voor de electrieke organen beſtemd. De maag zoo eeltig als die van den Kalkoen, het hart en alle de ingewanden zijn in het eerst vijfde deel vervat; het overige beſtaat in de zwemblaas, ſtaart en vlieschachtige plaatjes, voor de middelen ter verdediging geſchikt.