humboldt's berigt uit zuid-amerika. Te Riobamba (zuidwaarts van Quito, op den weg naar Lima) bragten wij eenige weken door, bij een' broeder van karel van montufar, onzen reisgenoot, die aldaar Korregidor (Koninklijk Magistraatspersoon) is. Hier gaf het toeval eene zeer merkwaardige ontdekking. De toestand der Provincie Quito, eer de Inka tupaijupangi haar veroverde, is nog zeer onbekend. Maar de Indiaansche Koning, leandro zapa, die te Likan woont, en voor eenen Indiaan al zeer beschaafd is, bezit handschriften van een' zijner voorvaderen, uit de zestiende eeuw, die de geschiedenis dier Provincie behelzen. Zij zijn in de Puruguaij-taal geschreven. Dezelve was voorheen de algemeene taal in Quito, die naderhand voor de Inka- of Quichua-taal week en tegenwoordig geheel verloren is. Een van zapla's voorvaderen vond gelukkiglijk daar vermaak in, dat hij die handschriften in het Spaansch overzettede. Of tupk ijupanki. Hij was de elfde Inka van Peru, in de van manko kapak begonnene rij. Wanneer robertson het Koningrijk Quito door huana (of huaijna) kapak veroveren laat, zoo maakt dit geen onderscheid; want deze was de zoon en opvolger van tupaijupangis, en als Prins werkelijk de bevelhebber van het leger zijn's vaders, tegen Quito gezonden. Hij regeerde naderhand, en stierf, als de twaalfde Inka. Zijne zonen verdeelden het rijk: huaskar bekwam Peru, atahualpa verkreeg Quito. De laatste belegerde en overwon den eersten; doch zonder voordeel. Want op dat tijdstip drongen de Spanjaarden, onder pizarro door (A°. 1530) en veroverden weldra het gansche rijk. Wij hebben uit die narigten, welke hoogst belangrijk zijn, veel geleerd: voornamelijk met betrekking tot dat merkwaardig tijdvak der uitbarsting van den zoogenoemden Nevado del Altar (sneeuw of ijsveld des altaars), die de grootste berg der wereld moet geweest zijn, hooger dan de Tschimhorasso, en die bij de Indianen Kapa-urku ('t hoofd der bergen) genoemd wordt. Destijds regeerde uainia abomatha de laatste onas hankelijke Koning (Kochokando) des lands, te Likan. De Priesters openbaarden hem het voorteeken dezer Katastrophe, zwanger van dit onheil zijnde. "De aardbol, zeiden zij, verandert zijne gedaante, andere Goden zullen komen en de onzen verdrijven. Laat ons den wil van het noodlot niet tegenstreven!" ---- Werkelijk voerden de Peruanen den dienst der zonne in en schaften hunnen onden Godsdienst af . De uitbarsting van den volkaan duurde zeven jaren en het handschrift van zapla laat de asch te Likan zoo digt en algemeen regenen, dat daar bestendig een zevenjarige zwarte nacht zou geweest zijn. Ondertusschen, wanneer men, in de vlakte van Tapia, de menigte der Volkanische stoffe, rondom den reusachtigen toenmaal ingestorten berg (tegenwoordig staat hij, als verbrijzeld, met twee nog altijd magtig hooge spitsen daar) aandachtig beschouwt; wanneer men bedenkt, dat de Kotopoxi dikwijls Quito in eene duisternis van vijstien tot achttien uren gehuld heest; dan moet men bekennen, dat de overdrijving ten minste niet geheel en al boven mate is. Zonderling was het ook, (zie ulloa's Relacion h. del Viage .. part. 1. T. 2. n. 746. p. 421) dat, A°. 1533, bij de Spaansche verovering van het Koningrijk Quito welke aan dat land wederom nieuwe Heeren en nieuwe Goden gaf, er ook eene vreesselijke uitbarsting van den Volkaan Kotopaxi (zoo schrijst ulloa dit woord) plaats had. De hierdoor veroorzaakte natunrlijke en zedelijke omkeering bevorderde voornamelijk de voortgangen van de Europeers. Want het volk geloofde zoo vastelijk aan de oude voorspelling: zulk een natuurverschijnsel beduidde den ondergang des lands door een vreemden overwinnaar; dat het al den moed tot deszelfs verdediging verloor. Dit handschrift, en de overleveringen, die ik in Parima verzamelde, en de hieroglijphen, welke ik in de woestijne van Kasiquiari zag, waar tegenwoordig geen spoor van menschen te vinden is; dit alles, nevens clavigero's berigten, aangaande de verhuizingen der Mexikanen in het zuidelijk Amerika , heest mij op denkbeelden over den oorsprong dezen volkeren gebragt, welke ik voornemens ben te ontwikkelen, zoodra de gelegenheid mij daartoe gunstig is. Het landschap Parima is de streek bij den vloed van denzelsden naam, die zich in den Orinoko ontlast. Dat humboldt den grooten Orinoko meer en verder bevaren en naauwkeuriger onderzocht heest, dan lemand zijner voorgangers, weten wij uit zijne vroegere berigten. De Storica antica del Messico, van den Abt don francesco saverio clavicero, gedrukt te Sesena 1780 en 1781 in 4to, IV dd. is een gewigtig werk. Het is te verwonderen, dat de Heer camus in Parijs dit reeds lang bekende boek nooit heeft kunnen zien, volgens zijne Memoire sur les Collections des Voyages (1802, 4.), p. 333, en het alleen uit meusel's Bibl. Hist. met eene groote schrijffout, aanhaalt. De beoefening der Amerikaansche talen heest mij tevens zeer bezig gehouden, en ik heb bevonden, hoe ongegrond la condamine's oordeel over derzelver armoede zij. De Karabische taal b. v. vereenigt in zich rijkdom, bevalligheid, kracht en zachrneid. Het mangelt haar niet aan uitdrukkingen voor afgetrokkene denkbeelden: zij kan van toekomst, couwigheid, bestaan en zoo voorts spreken; en heeft talwoorden genoeg, om alle mogelijke vereenigingen onzer talteekenen op te geven. Voornamelijk leg ik mij toe op de Inka-taal; zij is hier (in Quito, Lima, enz.) de gewone taal in de zamenleving: en is zoo rijk in fijne en menigvuldige wendingen, dat de jonge heeren, om aan vrouwen aardigheden te zeggen, gewoonlijk Inka beginnen te spreken, wanneer zij al den rijkdom der Kastiliaansche taal hebben uitgeput. Deze twee talen en eenige anderen, die even rijk zijn, zouden alleen genoegzaam wezen, om ons te overtuigen, dat Amerika eens eene veel hoogere beschaafdheid had, dan de Spanjaarden, A°. 1492, daar vonden. Doch ik heb daarvoor nog gansch andere bewijzen. Want, niet alleen in Mexiko en Peru, maar ook aan het hof des konings van Bogota (een land, welks geschiedenis men in Europa in 't geheel niet kent, en welks Mijthologie en fabelachtige overleveringen in der daad allezins hoogst belangrijk zijn) verstonden de Priesters een' meridiaan te trekken en het oogenblik van het solstitium op te merken; zij verwisselden het maanjaar in een zonnejaar, door invoegingen: en ik bezit een' zevenhoekigen steen, die te Sta Fe gevonden is, en die hun ter berekening dezer invullings-dagen en schrikkeljaren diende. Nog meer! Te Erivaro, in het binnenste van het landschap Parima, gelooven de wilden, dat de maan bewoond is, en weten, door overlevering van hunne vaderen, dat zij haar licht van de zon heest . Met regt waardeert men ook volksverhalen en mijthologieen, wanneer zij met de werkelijke natuur overeenstemmen, en daardoor als geschiedkundige overleveringen bewaard worden. Zoo wordt het, als eene belangrijke daadzaak aangemerkt, dat (in Griekenland en elders) overstroomingen, verzinking en vorhessing van bergen, ontstaan van eilanden, doorbraak der zeeen, scheuring van landen, kortom schudding en omwenteling des aardbols, juist waar ook de Geologie (of leer der aarde) daar toe leidt, in de overleveringen der oude volkeren gevonden worden. ---- Mag men met narigten ait zulke bronnen zich ook in de Planetenwereld wagen? Zouden er nieuwe hemelsche ligchamen kunnen ontstaan zijn, die op den vroeger gevormden en reeds bewoonden aardbol eenen nadeeligen invloed veroorzaakten? De Ogijgische vloed zou deor eene verandering van de ster Venus veroorzaakt zijn. De voorouders der Arkadiers zouden, eer de maan zigtbaar was, geleefd hebben. Ook de Zuid Amerikanen, die door overlevering de Planeten-natuur onzer trawanten zoo goed kennen, spreken in hunne Mijthologieen van eenen oorlog der maan met de zon en van de verwoestingen, die zij in hun land aanrigtede. Van Riobamba ging mijn weg, over den beroemden Paramo van Assuaij, naar Cuenca. Doch vooraf bezocht ik het groote zwavelwerk te Tiskan. Dezen zwavelberg wilden de oproerige Indianen, na de aardbeving van A°. 1797, in brand steken. Voorzeker het verschrikkelijkste plan, dat ooit de vertwijfeling in kon geven! want zij hoopten, daardoor eenen Volkaan voort te brengen, die de gansche Provincie Alaussie zou vernietigd hebben. Op den Paramo van Assuaij, in eene hoogte van 2300 toisen, zijn de overblijfsels van den prachtigen Inka-weg. Deze straat loopt schier tot aan Kusko, is geheel uit gehouwene steenen gemaakt, en loopt lijnregt: die weg gelijkt naar de schoonste wegen van het onde Rome. In dezelfde streek liggen ook de overblijfsels van het paleis van Inka tupaijupangi (of tupak ijupanki ), welken la condamine in de Gedenkschristen der Berlijnsche Akademie beschreven heeft . Men ziet nog in eene steengroef, welke de steenen daartoe geleverd heest, sommige brokken, die half bewerkt zijn. Ik weet niet, of la comdamine ook van den zoogenoemden billard van den Inka spreekt. De Indianen noemen de plaats in de Quichua-taal Inka Chungana (het Inka-spel); doch ik twijfel zeer, of zij deze bestemming had. Het is eene kanape, in de rots gehouwen, met sieraden, gelijk aan Arabesken, waarin, zoo als men gelooft, de bal liep. Onze Engelsche tuinen kunnen niets bevalliger aanwijzen. De goede smaak van den Inka is overal zigtbaar; de zitplaats is zoo gekozen, dat men een verrukkend uitzigt heest. Niet ver van daar, in een woud, vindt men eene ronde plek geel ijzer in zandsteen. De Peruanen hebben die plek met siguren versierd: want zij gelooven, dat zij de zon afbeeldde . Ik heb daarvan eene teekening vervaardigd. Van het jaar 1746, §. 435--456. met eene afbeelding. De hierna genoemde billard is daar niet vermeld. Dit gedenkteeken (der kunst, of natuur?) was dus ouder, dan der Peruanen verovering van deze streek. Wij bleven nu tien dagen te Kuenka, en begaven ons van daar naar Lima, door de Provincie Iaen, waar wij in de nabijheid van de rivier der Amazonen eene maand doorbragten. In Lima kwamen wij den 23 October, 1802, aan. Ik denk van hier in December naar Akapulko en van daar naar Mexiko te reizen, om in Meij 1803 in Havana te zijn. Van daar zal ik, zonder verwijl naar Spanje varen. Ik heb, zoo als gij merkt, het voornemen opgegeven, om over de Filippijnsche eilanden te rug te keeren. Ik zou eene vreesselijke zeereize gedaan hebben, zonder iets anders te zien, dan Manilla en de Kaap; of had ik Oost-Indien willen bezoeken, zoo zou het mij aan datgeen, wat ik daartoe noodig had, ontbroken hebben, daar ik het mij hier, voor die reize niet verschaffen kan.