Digitale Ausgabe

Download
TEI-XML (Ansicht)
Text (Ansicht)
Text normalisiert (Ansicht)
Ansicht
Textgröße
Originalzeilenfall ein/aus
Zeichen original/normiert
Zitierempfehlung

Alexander von Humboldt: „Brief van Alexander v. Humbold aan den B. Delambre, Aanhoudenden Geheimschryver van het Nat. Institut te Parys“, in: ders., Sämtliche Schriften digital, herausgegeben von Oliver Lubrich und Thomas Nehrlich, Universität Bern 2021. URL: <https://humboldt.unibe.ch/text/1803-Copie_d_une-13-neu> [abgerufen am 26.04.2024].

URL und Versionierung
Permalink:
https://humboldt.unibe.ch/text/1803-Copie_d_une-13-neu
Die Versionsgeschichte zu diesem Text finden Sie auf github.
Titel Brief van Alexander v. Humbold aan den B. Delambre, Aanhoudenden Geheimschryver van het Nat. Institut te Parys
Jahr 1803
Ort Haarlem
Nachweis
in: Algemene Konst- en Letter-Bode, voor het Jaar 1803 2:44 (21. Oktober 1803), S. 259–263; 2:45 (28. Oktober 1803), S. 277–281.
Sprache Niederländisch
Typografischer Befund Antiqua (mit lang-s); Auszeichnung: Kursivierung; Tabellensatz.
Identifikation
Textnummer Druckausgabe: II.17
Dateiname: 1803-Copie_d_une-13-neu
Statistiken
Seitenanzahl: 10
Zeichenanzahl: 20831

Weitere Fassungen
Copie d’une lettre de M. Humboldt, adressée au C. Delambre, l’un des secrétaires perpétuels de l’Institut national (datée de Lima le 25 novembre 1802) (Paris, 1803, Französisch)
Auszug aus einem Briefe des Hrn. Alexander von Humboldt an Hrn. Delambre (Weimar, 1803, Deutsch)
Letter from M. Humboldt to C. Delambres, one of the perpetual Secretaries of the National Institute (London, 1803, Englisch)
Copie d’une lettre lue à la classe des sciences physiques et mathématiques de l’Institut national. Alexandre Humboldt au citoyen Delambre, secrétaire perpétuel de l’Institut national (Paris, 1803, Französisch)
Copie d’une lettre lue à la Classe des Sciences physiques et mathématiques de l’Institut national. Alexandre Humboldt, au cit. Delambre, Secrétaire perpétuel de l’Institut national (Paris, 1803, Französisch)
Alexandre Humboldt au Citoyen Delambre, Secrétaire perpétuel de l’Institut National (London, 1803, Französisch)
Kurzer Auszug aus Hrn. Alexand. v. Humboldt’s Brief (aus Lima vom 25 Nov. 1802) an B. Delambre zu Paris (Weimar, 1803, Deutsch)
Schreiben Alexanders v. Humbold, an den B. Delambre, immerwährenden Sekretär des National-Instituts, Lima, vom 25 Nov. 1802 (Ulm, 1803, Deutsch)
Copy of a letter read in the class of physical and mathematical sciences. Alexander Humboldt to Citizen Delambre, Perpetual Secretary of the National Institute. From Lima, the 25th November, 1802 (London, 1803, Englisch)
Extrait d’une lettre d’Alexandre Humboldt au C. Delambre, secrétaire-perpétuel de l’institut national (Brüssel, 1803, Französisch)
Letter from M. Humboldt to M. Delambre, relative to his Travels in South America (London, 1803, Englisch)
Copie d’une lettre de M. Humboldt, adressée au citoyen Delambre, l’un des secrétaires perpétuels de l’Institut national (datée de Lima le 25 novembre 1802) (Paris, 1803, Französisch)
Brief van Alexander v. Humbold aan den B. Delambre, Aanhoudenden Geheimschryver van het Nat. Institut te Parys (Haarlem, 1803, Niederländisch)
Briefe des Herrn Oberbergraths von Humboldt (Berlin; Stettin, 1803, Deutsch)
Brief des Herrn von Humboldt an Delambre, beständigen Secretär des Instituts (Leipzig, 1803, Deutsch)
A letter from Baron Humboldt to a member of the National Institute at Paris (Philadelphia, Pennsylvania, 1804, Englisch)
[Copie d’une lettre de M. Humboldt, adressée au citoyen Delambre, l’un des secrétaires perpétuels de l’Institut national (datée de Lima le 25 novembre 1802)] (London, 1805, Englisch)
|259|

BRIEF van ALEXANDER v. HUMBOLD aan den B. DELAMBRE, Aanhoudenden Geheimschryver van hetNat. Institut te Parys.

Zoo even kome ik, geëerde Vriend! uit het binnen-gedeel-te van het land, waar ik, in eene groote vlakte, proeven ge-nomen hebbe, omtrent de afwykingen van de Kompasnaaldein het uur; en worde met leedwezen gewaar, dat het Fre-gat Astigarraga, ’t welk eerst met de 14 dagen naar Ca-dix zou zeilen, deszelfs vertrek verbaast heeft, en dezennacht onder zeil gegaan is. Deze was, ſedert 5 maanden,de eerſte gelegenheid, welke zich in de eenzaamheid van deZuid-Zee, naar Europa, aanbood; en gebrek aan tyd beletmy, om aan het Nationaal Inſtitut, dat my een zoo aandoen- |160| lyk bewys van deszelfs deelneming en toegenegenheid geeft,te ſchryven, gelyk ik anders verpligt was te doen. Weinige dagen voor myn vertrek van Quito naar Jaen, en de Amazonen-rivier, ontving ik den brief van 2 Pluvioſe,des 9den jaars, dien my dit beroemd Genootſchap door uwehand liet toekomen. Dezelve bleef 2 jaren onder weg, eerik dien in de Kordillera der Anden in handen kreeg. Ikontving hem, daags na een tweeden uitſtap, dien ik gedaanhad naar den Krater des Volkaans van Pichincha, om ’ereen Electrometer van Volta te brengen, en deszelfs middel-lyn te meten. Ik vond haar 752 Toiſen, daar die van denVeſuvius ſlechts 312 bedraagt. Dit errinnerde my, dat laCondamine en Bouguer, op den top van den Guaguapi-chincha, dien ik meermalen bezocht, (en als een klasſikengrond bemin) hunne eerſte brieven der voormalige Akademieontvingen, en ik verbeelde my, dat de Pichincha, Si mag-na licet componere parvis, den Natuurkenneren geluk aan-brengt. Hoe zal ik u uitdrukken, met welk een genoegen ik de-zen Brief van het Inſtitut, nevens de herhaalde verzekeringvan uw vriendelyk aandenken, las! Hoe zoet is de overtui-ging, dat die geenen aan ons denken, welken onophoudelykbezig zyn om de voortgangen van ’s menſchen geest te bevor-deren! In de woestyn der vlakten van Apure, in de digtewouden van Caſiguian en van Oronoko, had ik altyd hunnenamen voor mynen geest, en, terwyl ik de verſchillende tyd-vakken van myn omzwervend leven nadacht, ſtond ik metgenoegen ſtil, by de jaren 6 en 7, toen ik onder u woonde,en toe Laplace, Fourcroix, Vauquelin, Halle, Lalan-de, Guyton, Chaptal, Jusſieu, Desfontaines, Prony, en vooral gy, edelmoedige, gevoelvolle, man, my, in devlakte van Lieurſaint, met weldaden overlaadden: ontvangtgy allen den tol myner teedre erkentelykheid, mynen nimmerophoudenden dank. Een geruimen tyd, voor dat ik den door u, als Secretarisvan het Inſtitut, geſchreven brief ontving, zond ik, na elkan-der, 3 brieven af aan de Natuur- en Wiskundige klasſe, waarvan twee van Sant a Fe de Bogota, inhoudende een Verhan-deling over het geſlacht der Chinkona (te weten ſtalen derſchors van zevenderleie ſoorten, afgezette Teekeningen, ver-beeldende deze planten, met de ontleding van hare bloemen,welke in de langte van derzelver ſtuifvezeltjes zoo zeer on-derling verſchillen, en met oplettendheid gedroogde geraam-ten derzelven). D. Mutis, die my duizend vriendelykhe-den bewezen heeft, en ten wiens gevalle ik de Magdalenen-rivier in 40 dagen opvoer, ſchonk my over de honderd prach-tige teekeningen, in groot folio, van de nieuwe geſlachten enſoorten zyner Flora van Bogota, die ſlechts in handſchrift |261| aanwezig is. Ik hebbe begrepen, dat deze verzameling, dieeven belangryk voor de Kruidkunde, als merkwaardig, uithoofde van het ſchoon koloriet, is, in geene betere handenzich kan bevinden, dan in die van Jusſieu, Lamarck en Des-fontaines: weshalven ik ze als een gering bewys myner hoog-achting het Nationaal Inſtitut hebbe aangeboden. Deze verza-meling met die van de Chinkona’s zyn, omtrent Juny dezesjaars, naar Indisch Karthagena afgezonden, en de Hr. Mutis heeft zelf op zich genomen, om die verder naar Parys te be-zorgen. Een derde brief aan het Inſtitut ging van Quito af, met eene Geologiſche verzameling der voortbrengſels vanden Pichinga, Cotopaxi en den Chimborasſo. Hoe droe-vig is de onzekerheid over de aankomst van deze dingen, ge-lyk ook van de zeldzame zaden, die wy, ſints 3 jaren, naarde Kruidtuin van Parys hebben afgezonden! Gebrek aan ledigen tyd laat my heden niet toe om u eeneſchets van myne togten en verrigtingen, ſedert onze terug-komst van Rio Negro, te geven. Bekend is het u, dat inde Havannah ons het valsch bericht ter oore kwam nopens hetvertrek van Kapitein Baudin naar Buenos Ayres. Getrouwaan myne beloften, om by hem te komen, waar zulks mymogelyk zou zyn, en overtuigd van het nut voor de Weten-ſchappen, byaldien ik myne pogingen met die der Natuuron-derzoekers, by Kapit. Baudin, voegde, aarzelde ik geenoogenblik om de geringe zegenpraal van een einde aan myneeigene ondernemingen te maken, opteofferen, en rustte ter-ſtond, in Vetabano, een klein vaartuig uit, om my naar hetIndisch Karthagena te begeven. Stormen hielden ons langerdan eene maand op in dezen overtogt; de winden van deZuid-Zee, waar ik Kapit. Baudin meende te vinden, warenvoorby, en ik begaf my op den moeilyken weg van Honda,Ibagur, van de gebergten Quindin, Popayan, en Pasto, naarQuito. Myne gezondheid voer voort, met, op eene wonder-bare wyze, de afwisſelingen der temperatur te braveeren,waar aan men op dezen weg is blootgeſteld. Dagelyks gaatmen van beſneeuwde hoogtens van 2,460 toiſen, in dalen af,waar de Thermometer van Reaumur nooit onder 24 tot 26°ſtaat. Myn togtgenoot, Bompland, wiens kunde, moed en on-begrypelyke werkzaamheid my, in de Kruidkundige naſpoo-ringen en in die voor de vergelykende Ontleedkunde, van hetgrootſte nut waren, had twee maanden aan de derdendaag-ſche koorts geſukkeld. De Regentyd overviel ons op het ge-vaarlykſte gedeelte van den weg, op den hoogen rug van denPasſa. Na eene reize van acht maanden kwamen wy in Qui-to, waar wy vernamen, dat Kapt. Baudin zyn weg van Westnaar Oost op de Kaap de Goede Hoop genomen had. Ge-woon aan ongelukken, getroosten wy ons, zoo veel te heb- |262| ben opgeöfferd, om het goede te bevorderen. Wanneer wyhet oog lieten gaan over onze gedroogde Planten, over onzeBarometriſche en Geodeſiſche metingen, over onze afteeke-ningen, over onze proefnemingen omtrent de lucht, op deKordilleras, dan konden wy niet ligt berouw hebben, landendoorreist te hebben, welker meerendeel nog door geen Na-tuur-onderzoeker bezocht was. De Provintie Quito, het hoogſte punt der wereld, ’t welkdoor de groote Katastrophe van 4 Febr. 1797 geheel omge-keerd is, bood ons een wyd veld voor Natuurkundige waar-nemingen aan. Zulke vervaarlyke Volkans, welker vlammentot de hoogte van 1,000 Metres ſtygen, bragten geen dropjevloeiende Lava voort: zy braken niet dan kokend water,zwavelzure waterſtof, modder en koolzure klei (argile car-boné) uit. Sedert het boven genoemd jaar is dit geheele we-relddeel in oproer. Ieder oogenblik gevoelen wy vreesſelykeſchuddingen, en, in de vlakten van Riobomba, gelykt hetonderaardsch gedruisch naar dat van een berg, die onder on-ze voeten inſtort. De Dampkrings-lucht, en door en doorvochtige gronden (alle deze Volkans ſtaan in een opgeloschtPorfyr) ſchynen de voornaamſte dryfveêren te zyn van dezeontſteking en onderaardſche gisting..... Tot dus verre hield men in Quito 2,470 Toiſen voor deuitterſte hoogte, in welke de mensch de dunte der Lucht kanuitſtaan. Wy bragten, in de maand Maart van 1802, eengeruimen tyd door in de groote vlakte, welke den Volkan Antiſana, op de hoogte van 2,107 Toiſen, omgeeſt, waardikwyls het bloed uit den bek ſpringt van de Osſen, die menjaagt. Den 16 Maart ontdekten wy eenen weg op de ſneeuw,die glooijend afliep, langs welken wy tot op 2,773 Toiſen op-klommen. De lucht bevattede 0,008 koolzuur, 0,218 zuur-ſtof en 0,774 ſtikſtof. De Thermometer van Reaum. ſtondniet hooger dan op 15°, en het was ’er geheel niet koud;echter drong ons het bloed uit oogen en mond. De plaatsliet ons niet toe, om, ergens anders dan in een hol, meerbenedenwaarts, op 2,457 toiſen, proeven te nemen met Bor-da’s Kompas. De Intenſiteit der magnetiſche krachten was,op die hoogte, grooter dan in Quito, in verhouding van 230tot 218; men moet echter niet vergeten, dat het getal derſlingeringen dikwyls toeneemt, wanneer de Inklinatie afneemt,en dat die Intenſiteit vermeerderd wordt, door de Bergmasſa,welker Profyr de magneet aandoet. By den togt, dien ik, den 23 Jun. 1802, op den Chimbo-rasſo deed, ondervonden wy, dat men, geduld hebbende,eene noch meer verylde lucht kan verdragen. Het gelukteons noch 500 Toiſes hooger te komen, dan la Condamine (op den Carazon) bereikte, en namen op den Chimboras-ſo, tot de hoogte van 3,031 Toiſen, Werktuigen mede. Toen |263| de kwik in de Barometer op 18 dm. 11,2 l. viel, en de Ther-mometer op 1°,3 onder 0 ſtond, drong ons nog het bloeduit de lippen. Onze Indianen gingen, naar gewoonte, loo-pen; Bompland en de Hr. Montuſon, Zoon van den Mar-quis van Selvalegre, uit Quito, waren de eenigen, die hetmet my uithielden. Allen wierden wy kwalyk, flaauw, enkregen neiging tot braken: ’t weik voorzeker meer aan ge-brek van zuurſtof, dan aan de dunte der lucht, in dat ge-west, was toeteſchryven. Een vervaarlyke klove in den grondbelettede ons, den top van den Chimborasſo opteſtygen: be-neden welken wy niet meer dan 206 Toiſen ons bevonden.Gy weet, dat men, omtrent de hoogte van dezen Kolos, nogzeer in het onzekere is. La Condamine, die denzelven zeervan verre mat, geeft hem ongeveer 3,220 Toiſen; terwyl Don George Juan de hoogte op 3,380 Toiſen ſchat, zonder datdit verſchil is toeteſchryven aan de verſchillende hoogte, wel-ke deze Sterrekundigen voor de hoogte van het ſignal vanCarabourou aannemen. Ik mat, in de vlakte van Tapia, eenBaſis van 1,702 Metres — (vergeef my, dat ik nu eens vanToiſen, dan weder van Metres ſpreek, naar dat de aard vanmyne Werktuigen zulks met zich brengt; gy kund ligt naar-gaan, dat ik alles, eer ik myne Aanteekeningen in ’t lichtgeve, op de Metre, en de Thermometer van 100 graden, zalberekenen) — twee Geodeſiſche bewerkingen bepaalden myden Chimborasſo op 3,267 Toiſen, boven de Zee; men moetſlechts die berekeningen naar den afſtand der Sextant van denkunſtigen Horizont regelen. De Volkan Tongouragoa is, ſedert la Condamine’s tyd,niet weinig afgenomen. In plaats van 2,620 Toiſen, vinde ikhem nu nog maar 2,531, en ik durf vertrouwen, dat dit ver-ſchil niet uit een misſlag in de opneming ontſtaat. Want, bymyne meting van den Cayambo, den Antiſana, Cotopaxi en Iliniga, wyke ik vaak by de kleine 10 graden van laCondamine’s en Bouguer’s reſultaten af. Ook zeggen allede bewooners van dat onzalig oord, dat de Tongouragoa oog-ſchynlyk lager geworden is. De Cotopaxi, daar en tegen,die zulke geweldige uitbarſtingen onderging, is tegenwoordignog even hoog als in 1744, zelfs noch iets hooger; ’t welkechter mogelyk aan een misſlag van mynen kant is toeteſchry-ven. Maar de ſteenaardige top van den Cotopaxi wyst ookwerkelyk uit, dat hy een ſchoorſteen is, die weêrſtand biedt,en zyne gedaante ſteeds behoudt. (Het vervolg in onze eerstkomende.)
|277|

BRIEF van ALEXANDER v. HUMBOLD aan den B. DELAMBRE, Aanhoudenden Geheimschryver van hetNat. Institut te Parys.

(Vervolg en ſlot van bladz. 263.) De waarnemingen, van January tot July, door ons gedaanin de Anden van Quito, bragten den ingezetenen de droevigetyding, dat de krater van den Pichincha, welke la Conda-mine met ſneeuw gevuld vond, op nieuw brandt, en dat de Chimborasſo, dien men voor vreedzaam en onſchadelyk hield,een volkan was, en mogelyk nog eens worden kan. Wy ont-moetten, tot op de hoogte van 3,031 Toiſen, verbrande rot-ſen en puimſteenen. Wee het Menſchelyk Geſlacht, wanneerhet volkaanſche vuur — want men kan de geheele Bergvlak-te van Quito voor een enkelen volkan met verſcheidene krui-nen houden — zich door den Chimborasſo ontlast! Menheeft dikwyls beweerd, dat deze berg van Granit zou wezen;doch hier van is geen ſpoor te vinden. Ook beſtaat hy hieren daar in zuilen van gevormd Porphyr, ’t welk verglaasdVeldſpat, Hoornſteen en Olivin bevat. |278| Deze Porphyr-laag heeft eene dikte van 1,900 Toiſen. Ikkon, by deze gelegenheid, gewag maken van PoolwyzendenPorphyr, dien wy in Vaiſaco by Pasta ontdekten en die,gelyk de Serpentinſteen, welken ik in het Journal de Phy-ſique beſchreef, Poolen, zonder aantrekkingskracht, heeft; ikkon u noch andere gewrochten, met opzicht tot de grootewet der Aard-beddingen en derzelver bystere dikte om en byde Middagslinie mededeelen; ware zulks niet te veel voor eenbrief, die misſchien nooit te regt komt. By eene nadere ge-legenheid ſchryve ik wel hier over. Thans zal ik ’er ſlechtsbyvoegen, dat wy voor den B. Cuvier, buiten de Olyſants-tanden, welken wy hem van de Berg-vlakte Santa Fé, op dehoogte van 1,350 Toiſen, zonden, noch andere fraaie bewa-ren, deels van den vleeschvretenden Olyfant, deels van eenſoort, die een weinig van het Afrikaanſche ras verſchilt, uithet dal Timana, de ſtad Ibarra en uit Chili. Het aanwe-zen van dit vleeschvretend gedrocht van den Ohio, op 50graden Noordelyker en 35 graden Oostelyker breedte is dusbewezen. In Quito bragt ik zeer genoeglyke uren door. De Preſi-dent, Baron v. Corundiles overlaadde ons met weldaden,en ſedert 3 jaren heb ik geen enkelen dag over de Agentender Spaanſche Regeering te klagen gehad. Zy hebben my,in alle opzichten, met eene kieschheid, en met eene onder-ſcheiding behandeld, die voor altoos myne dankerkentenis ver-dient. Veel moeite heb ik my gegeven omtrent de Pyrami-den en derzelver fundamenten, en houde die geheel niet,wat de hoekſteenen betreft, voor verplaatst. Een edelmoedigeonbeambte, die te gelyk een vriend is van de wetenſchappenen van zuike mannen, als haar bevorderden, gelyk la Con-damine, Godin en Bouguer, de Marquis van Selvalegre, te Quito, is voornemens om ze te laten herſtellen: maar ditvoert my te verre. Na over Asſoriay en Cuença (alwaar men Stierengevech-ten hield) gekomen te zyn, ſloegen wy den weg van Loxa in, om onzen arbeid over den Cinchona ten einde te bren-gen. Sedert bragten wy eene maand door, in de Provintien Taen, Burcamoros, en in den Pongos der Amazonen-ri-vier, welker oevers pryken met de Andira en Bougainvil-lea van Jusſieu. Het kwam my voor, van belang te wezen,om de langte van Tomependa en Chuchanga, alwaar dekaart van la Condamine begint, te bepalen, en dit punt metde kust te verbinden. La Condamine had ſlechts de Langtevan den mond der Napo kunnen bepalen; den Tyd-meter ken-de men toen nog niet, zoo dat de Langtemeting van dien oordnoch veel verandering noodig hebbe. Myn Chronometer van L. Berthoud doet wonderen, naar myne gedachten, naardienik my, van tyd tot tyd, door den eerſten wachter van Jupi- |279|ter orienteer, en myne verſcheidenheden der middagshoogte,ſtip by ſtip, vergelyke met die, welke Fidalgo , by diensopneming, vond, toen hy, op order des Konings, trigonome-triſche metingen van Cumana tot Karthagena deed. Van de Amazonen-rivier begaven wy ons, door de Mynenvan Haalgyac, (die jaarlyks een Millioen Piasters opleveren,en alwaar men het graauw, met zilver bezwangerde koper-erts, op de hoogte van 2,065 Toiſen, vindt) over de Anden. Wy ſtegen die af, by Truxella, over Cascamarca, alwaarik in het paleis van Atahualpa, de Peruviaanſche bogen engewelven afteekende. Van daar trokken wy de woestynen aande kusten der Zuidzee, tot Lima, door, alwaar de lucht,gedurende een halfjaar, met dikken nevel betrokken is. Ikhaastte my, em daar te komen, ten einde, op 9 Novemb.den doorgang van Merkurius waar te nemen. (Hier volgentwee bladzyden met Sterrekundige berekeningen.) Onze verzamelingen van Planten en van Afteekeningen terontleding der geſlachten, volgens het denkbeeld, my, doorden B. Jusſieu, by onze geſprekken in het Genootſchap derNat. Historie, aan de hand gegeven, zyn, door de ſchatten,welken wy in Quito, Loxa, aan de Amazonen-rivier en opde Kordilleras van Peru gevonden hebben, niet weinig ver-meerderd geworden. Wy hebben vele Planten, door JoſephJusſieu gezien, opgedaan, by voorb. de Llogue, affinisGuillajac en anderen. Ook bezitten wy een nieuw foort van Hesperis, die allerliefst is, ettelyke Collatix, verſcheidene Pasſiflora en Loranthus, als boomen van 60 voeten. By-zonderlyk zyn wy rykelyk voorzien van Dadelboomen en vangrasaardige planten, waar over Bompland eene uit voerigeVerhandeling geſchreven heeft. Tegenwoordig hebben wyreeds 3,784 zeer volledige beſchryvingen, in het Latyn, enbyna noch een derde gedeelte van dit getal, gedroogde plan-ten, die wy, by gebrek aan tyd, nog niet hebben kunnenbeſchryven. ’Er zyn geene planten, van welken wy de rot-ſen, waar op zy groeijen, en de hoogte, naar Toiſen geme-ten, op welke zy ſtaan, niet kunnen noemen, zoo dat deGeographie der Planten, in onze Handſchritren, zeer naauw-keurige bouwſtoffen zal aantreffen. Om onze zaken des tebeter te verrichten, hebben Bompland en ik, elk afzonder-lyk, dezelfde planten beſchreven, ſchoon men evenwel tweederde en noch meer der beſchryvingen eeniglyk te dankenhebbe aan den yver des eerstgenoemden, wiens vlyt en on-begrensde zucht ter bevordering van de Wetenſchappen, nietgenoeg kan bewonderd worden. Jusſieu, Desfontaines en Lamark hebben van hem een zeer uitmuntenden Leerlinggemaakt. Wy hebben onze Kruidboeken (Herbaria) by die van denHr. Mutis nagezien en met verſcheidene Werken, in de bys- |280| ter groote Boekery van dezen groeten man, geraadpleegd.Wy houden ons verzekerd vele nieuwe geſlachten en ſoortente bezitten: het zal echter niet weinig tyd en moeite kosten,om te beſlisſchen, wat werkelyk nieuw is. Ook brengen wyeen ſteenaardige zelfſtandigheid mede, die veel overeenkomst heeftmet de Oost-Indiſche Tabashir, welke de Hr. Mutis ontleedheeft. Men vindt dezelve in de leêknoopen van een bystergrof en groot ſoort van gras (of riet) ’t welk men met denBambus verwisſelt, doch welks bloemen van Schreber’s Bam-buſa verſchillen. Ik weet niet, of de B. Fourcroix de melkontvangen heeft van de Koeplant, gelyk de Indianen haar noe-men, welke my, met behulp van het Salpeter-zuur, een Bal-ſemgeurige Caoutchouk heeft opgeleverd, maar die, in plaatsvan invretend en ſchadelyk te wezen, gelyk alle andere melkvan planten, zeer voedzaam en aangenaam om te drinken is.Wy vonden haar op den weg naar de Oronoko, op eeneplantagie, waar de Negers haar veel drinken. Ook heb ik,over Guadeloupe, aan den B. Fourcroix, en aan Sir JoſephBanks, over Trinidad, onze Dapiſche, of de witte geöxy-deerde Caoutchouk, die uit de wortelen van een boom zy-pelt, in de bosſchen van Pimichin, aan den uitterſten hoekder wereld, by den oorſprong der Rio Negro (zwarte Ri-vier). Eindelyk is ons, na drie jaren wachtens, in November 1802,de Mechanismus des Hemels van Laplace, ter hand geko-men. Ik ben ’er met een ſoort van woedende Hondshongerop gevallen ...... Dit ſtuk heeft my op nieuw overgehaald, om myne naſpoo-ringen omtrent de Ebbe en Vloed der Dampkringslucht, waarover ik, in het jaar 1799, te Cumana, een groot aantal vanwaarnemingen deed, verder voort te zetten: gelyk ik gemeldheb in mynen Brief aan den B. Lalande. Godin ſchynt ’eriets van geweten te hebben, zonder dat hy de oorzaak op-geeft. Moſely zegt, tegen de waarheid, in eene Verhande-ling over de ziekten onder de Keerkringen, dat de Barometerop het hoogſte klimt, wanneer de Zon op de Middaghoogteſtaat. Dit is zeer valsch; het maximum heeft plaats op het 21ſteen het 11de uur; het minimum om 4 uren en 15\( \frac{1}{2} \) uren.De Maan ſchynt niet zoo zeer de tyden als de hoogtente veranderen. Ik neem tegenwoordig, voornamelyk, de da-gen der oppoſitie en conjunctie waar, en, daar myn Barome-ter, het twintigſte deel eener lyn aanwyst, twyfele ik geens-zins, of de B. Lalande, wiens Genie de Ebbe en Vloed derZee, aan banden gelegd heeft, zal ook wel de wetten van deEbbe en Vloed der lucht ontdekken, zoo dra ik hem ſlechtsettelyke duizenden waarnemingen heb geleverd. |281| Beoordeel zelf, hoe merkwaardig het verſchynſel is.
d. lyn.
24 Novemb. 10 u. des Morgens 27 . 5 . 75
— — — — 12 45 min. 5 . 45
— — — — 2 0 5 . 25
— — — — 3 30 5 . 10
— — — — 4 45 5 . 0
— — — — 5 30 5 . 10
— — — — 7 0 5 . 60
— — — — 8 0 5 . 60
— — — — 9 0 5 . 65
— — — — 10 30 5 . 65
Te gelyk nam ik den Hygrometer en Thermometer waar.Myn Barometer is een Engelſche. Maar ik ga te verre. Ik wilde ook aan myn lieven vriend Pommard ſchryven; de tyd ontbreekt my: hy bemint my,en zal my verſchoonen. Ik ga niet naar de Philippynen: maar over Acapulco,Mexico en Havannah naar Europa, alwaar ik u, in Sep-tember of October 1803, in Parys hoop te omhelzen. ——ô hoe verlange ik aldaar te wezen!