Uittrekzel uit een Brief van den beroemden Natuuronderzoeker den Here ALEXANDER von HUMBOLD, aan den Heer Professor WILDENOW, te Berlyn. Gedagtekend Havana, 21 Febr. 1801. Daar het niet alleen flechts onzeker, maar enigzins onwaarſchynlyk is, dat myn reisgenoot Bonpland en ik de reize om de waereld, volgens ons ontwerp, over de Philippynſche Eilanden en de Kaap de Goede Hoop, behouden volbrengen zullen; zo zorg ik daar ten minſten voor, dat de vruchten van onze werkzaamheden niet mogen verloren gaan. Wy zenden dus Duplicaten van onze gemaakte waarnemingen, door de Franſche Handel-Agenten, naar Frankryk, en zo ook doen wy met onze verzamelingen van Natuurlyke Merkwaardigheden. U, myn waarde Wildenow, heb ik in kisten 1000 onderſcheidene ſoorten (ſpecies) van planten toegezonden, die grotendeels uit de onbekende delen van Parime en Guiana, tusſchen den Rio Negro en Breſil, waar wy ons de vorige Lente bevonden, verzameld zyn. Gy ontvangt deze kisten door den Heer Fraſer, een goeden Botaniſchen Hovenier en Zaadhandelaar, die by Londen woont, en die, in zyn zaak, de leverancier van den Keizer van Rusland is. Gy errinnert u uit Walters Flora Carolinenſis, dat deze Heer Fraſer vier Botaniſche Reizen in Labrador en Canada gedaan heeft. Sedert 1799 is hy op ene vyfde diergelyke Reis. Deze liep eerst in de aan den Ohio gelegene Staten Kentuchy en Tenesſee, die, in het voorbygaan gezegd, tegenwoordig reeds zo bereisbare oorden zyn, dat men van Philadelphia, te water en te land, waren over Fort Pitt, den Ohio en den Misſiſippi, tot naar Nueva Orleans verzendt, en tot de gehele reis niet meer dan 4 weken tyds gebruikt. Door deze gemaklyke gemeenſchap kwam nu ook de Heer Fraſer tot in de Spaanſche Colonien, namelyk herwaards naar Havana. Hy kende de zwarigheden niet, om zonder toeſtemming van den Koning van Spanje, in de Colonien in te dringen; ook zou hy zyn oogmerk, om hier planten te verzamelen, bezwaarlyk bereikt hebben, wanneer hy niet, by geluk, ſchikbreuk geleden hadt. Na dat hy op ene zandbank, 10 mylen van de kust, drie ongelukkige dagen doorgebragt had, werdt hy eindelyk door Visſchers van Matanzas gered, en kwam, van alles ontbloot, hier aan. Zyn naam en bedryf waren genoeg my hem aan te bevelen; ik nam hem in myn huis, onderſteunde hem met geld en alles, wat hy behoefde, en verſchafte hem, door myne betrekkingen, vryheid om het Eiland Cuba te bereizen, die hy, zonder het ongelukkig toeval der ſchipbreuk, bezwaarlyk verkregen zou hebben. Dezen man nu heb ik de kisten met planten, voor u, toevertrouwd, en de vriendſchap, welke ik gelegenheid gehad heb, om hem te bewyzen, is my borg, dat hy meer dan gewone zorg daar voor dragen zal . De goede Fraſer had zynen Zoon, een zeer beminnenswaardig Jongman, by zich, dien ik voorſloeg, my op myne reis naar Mexico te geleiden. Doch hy wees het van de hand, dewyl hy de Spanjaarden vreesde, welker taal hy niet verſtaat, en hy naar Londen te rug ſpoedt, om zyne in Kentuchy opgezamelde planten te beſchryven. In ga dus — dan eer ik u dit zeg, werwaards ik van hier denk heen te gaan, zal ik u, in gevalle dat u myne vroegere brieven niet in handen gekomen waren , de tot dus verre plaats gehad hebbende hoofdtydperken van myne reis herhalen, zo dat gy daar van ten minſten enen leidraad hebt. Op den 5den Juny 1799 zeilde ik met mynen reisgenoot Alexander Bonpland, op het Fregat Pizarro, van Corunna naar de Canariſche Eilanden, waar wy de Piek van Teyde tot in den crater beklommen. Sedert 12 jaren was niemand daar geweest. Mr. Johnſtone, een Koopman uit Madeira, was de laatſte voor ons. Op den 16den July landden wy in de haven van Cumana aan; tot in November bleven wy daar en in de gebergten Tumiriquiri onder de Chaymas-Indianen, by Guarapiche en Costa de Paria. Op den 18den November gingen wy, ter zee, naar la Guayra en Caraceas. Wy bleven daar en in het omliggend oord twee maanden, middelerwyl de Silla beklimmende: toen door Valles de Aragua en door de Cacaoplantingen aan de romaneske Zee van Valencia, waar wy een boom ontdekten, wiens melk de Indianen als Koemelk gebruiken. Zy is zeer voedzaam en geeft zure kaas! Verder naar Porto Cabelle; toen zuidlyk door de grote Llano (een woestyn vol Gymnotus electr. in de poelen, en vol wilde Paarden, voor een daalder het ſtuk!) in de Provintien Vannas, aan de grenſen van Santa Té tot Rio Apure op den 7den graad Zuidlyker breedte. Van dezen ſtroom Oostwaards in den Oronoco tot Cabruta, toen dezen Zuidwaards op tot aan de overzyde liggende vreeslyke Cataracten van Maypure en Atures aan den mond van den van Quito komenden Guaviare op 3° breedte. Van hier, den Oronoco verlatende op de kleine ſtromen Atabapo, Tuamini en Temi, tegen het Zuidwesten, en 150 mylen van Quito tot aan den door zyne ſlangen beruchten berg de Pimichia. Door dit bosch droegen de Indianen, drie dagen lang, de Pirogua (onze kano) tot aan den ſtroom Negro. Dezen voeren wy toen Zuidoostlyk af tot San Carlos, ene door 8 mannen bewaakte grensvesting tegen Braſil (hier tegenover bezitten de Portugezen San Joſe de Maravitanos; zy beletten my met de Inſtrumenten verder voorwaards tot den Amazonenrivier te dringen), toen door Caſiquiore Noordwaards aan de bronnen van den Oronoco, dezen opwaards tot aan de overzyde liggenden Volkan Druda in Dorado in bosſchen van Cacao, Caryocar een nieuw Genus Juvia (een Amandelboom met vruchten van 14 duim. breed): toen voeren wy den gehelen Oronoco af tot aan den mond, een reis van 1200 mylen, altyd op de ſtromen. Van den mond van den Oronoco tot door das Llano de Caracatiche naar Barcellona, en eindelyk op den 1ſten September 1800. naar Cumana te rug, in het huis van onzen vriend, Don Vincente Emperan, Gouverneur dezer Provintie. Hier bragten wy onze gemaakte verzamelingen in orde, en deden excurſien in het gebergte Chaparuparu; toen op den 24ſten October met veel gevaar en ſchriklyken ſtorm van Nuova Barcellona naar Havana, waar wy den 19den December 1800. aankwamen, en waar ik ſedert 18 maanden de eerſte Brieven uit Europa vondt. Ik heb te over reden om met mynen reisgenoot ( Alexander Bonpland ) te vreden te zyn. Hy is een waardig leerling van Jusſieu, Desfontaine, Richard, is daar en boven werkzaam, vlytig, zich ligt naar de Zeden en Menſchen ſchikkende, ſpreekt zeer goed Spaansch, is vol moed en onverſchrokken; met één woord, hy heeft voortreflyke eigenſchappen voor enen reizenden Natuuronderzoeker. De planten (die met de dubbelen boven de 12000 belopen) heeft hy alleen in orde gebragt. De beſchryvingen zyn voor de helft zyn werk. Wy hebben dikwerf elk afzonderlyk dezelfde planten beſchreven, om zo veel zekerer van de waarheid te zyn. Wy geloven zeer naauwkeurige kenmerken (Diagnoſen) ter neder geſteld te hebben; maar wy wagen het egter niet te bepalen, hoe veel nieuwe Genera wy bezitten? In Palmen en Grasſoorten, in Melastomis, Piper, Malpighia, Cipura Aubler, Cæſalpina, de Cortex Angusturæ (die een nieuw van Cinchina onderſcheiden Genus is) zyn wy zeer, zeer ryk; egter ben ik zeker, dat twee derde van onze nieuwe Genera en Species, als wy in Europa te rug komen, als oud gekend zullen worden; intusſchen wint ’er de wetenſchap altyd by, wanneer, in zo afgelegen Landen, nieuwe naar de natuur gemaakte beſchryvingen afgetekend worden. Welk een ſchat van planten bevat het wonderbaar, met ondoordringbare bosſchen vervulde, van zo vele Apenſoorten bewoonde Land tusſchen den Oronoco en den Amazoon, waar in ik 1400 Geographiſche mylen afgelegd hebbe! Ik ben nu volkomen van dat geen overtuigd, dat ik in Engeland nog niet geloofde, ſchoon ik reeds uit Ruiz, Pavon, Neé’s en Häwkens Kruidboeken giste; ik ben, tegenwoordig, overtuigd, dat wy geen drie vyfde van alle de Plantenſoorten kennen. —— Welke wonderbare vruchten, waar van wy, als wy van den Æquator te rug kwamen, grote kisten vol naar Madrid en Frankryk gezonden hebben. Welk een gezigt verwekt de Palmenwaereld in de ondoordringbare bosſchen van Rio Negro! Hier, hier en zelfs niet meer hier, flechts in de Guayana, in Zuid-Amerika, is de waereld eigenlyk recht groen! De Broodboom (Artocarpus inciſa) die men in Guayana aankweekt, ſlaagt daar ongelooflyk. Vierjarige bomen zyn 30 voeten hoog, hebben bladeren van 3 voeten lang en 18 duimen breed, en geven ontelbare vruchten! Ik ken plantagien die 4 à 500 bomen hebben. In de geſchiedenis van den landbouw maakt het Zuikerriet van Otaheite een onderſcheidend tydperk; dat riet, het welk men in geheel West Indiën verbouwt, is driemaal dikker, dan het oude anders hier gewone, en levert ten minſten [Formel] meer Zuiker uit! Alleen deze plant zou den naam van Cook kunnen vereeuwgen. Zy zyn reeds gelukkig in Londen aangekomen. Dit is daadlyk het geval: ’er is geen een aangekomen. Maar indien het een genot, een zeer groot genot is, deze ſchatten der natuur te bewonderen, gy gelooft toch ook wel, zeer waarde Wildenow, dat de bezwaren en moeijelykheden daar by niet klein zyn. Door de byzondere genade van den Koning van Spanje, met de perfoonlyke onderſcheidingen, met welke de Koning en Koningin my vereerd hebben, reis ik wel in dit land met groter vryheid en zekerheid, als ooit enig Natuuronderzoeker hier ten deel gevallen zyn. Ook reis ik wel met meer gemak, dan vele anderen, in zo verre ik op de ſtromen 24 Indianen verſcheiden maanden lang onder myn gebied, en binnenlands dikwyls een geſpan van 14 Muilezels heb, om myne planten, werktuigen, en overige behoeften te vervoeren. Maar, noch de genade des Konings van Spanje, noch myne reisgezellen en gidfen, kunnen my tegen de onaangenaamheden van het klimaat in die landſtreek beſchermen, en deze zyn niet gering, vooral wanneer ik als Botanist ſpreken zal. In Guayana, waar men wegens de Mosquiten (een ſoort van Muggen) die de lucht verduisteren, hoofd en handen ſteeds bedekt moet houden, is het byna onmogelyk by daglicht te ſchryven; men kan de pen niet ſtil houden, zo hevige pyn veroorzaakt het gift van deze Inſecten. Alle onze arbeid moet dus by het vuur, in ene Indiaanſche hut, gedaan worden, waar geen Zonneſtraal indringt, en waar in men op den buik kruipen moet. Daar verſtikt men byna van den rook, maar lydt minder van de Mosquiten. In Maypure borgen wy ons met de Indianen midden in een waterval, waar de ſtroom hevig raast, doch waar het ſchuim de Inſecten verdryft. In Higuerote begraaft men zich ’s nachts in het zand, zo dat alleen het hoofd ’er uitſteekt, en het geheel lichaam met 3 à 4 duimen aarde bedekt blyft. Men zou dit voor een fabel houden, als men het niet zag. Zonderling is het, dat daar, waar de zwarte, eigenlyk koffybruine, ſtromen (Atabapo, Guainia enz.) aanvangen, noch Mosquiten, noch Crocodillen gevonden worden. Als nu onder zulke bezwaren de planten eindelyk beſchreven zyn, zo komt ’er een nieuwe ellende, wanneer men na enigen tyd zyn kisten weder opent! Onze Herbariusſen treft naamlyk het zelfde noodlot, waar over reeds Sparrmann, Banks, Swarsz en Jacquin geklaagd hebben. De overgrote vochtigheid van het Amerikaſche klimaat, de weelderigheid van den groei, waar by het zo moeilyk valt oude volgroeide bladeren te vinden, hebben meer dan een derde deel van onze verzamelingen bedorven. Dagelyks vinden wy nieuwe Inſecten, die papier en planten vernielen. Kampher, terepentyn, teer, bepikte planken, het ophangen der kisten in de open lucht, alle in Europa uitgedachte kunſten, mislukken hier, en ons geduld word op een zware proef geſteld. Is men gehele drie of vier maanden afwezig, dan kent men zyn Herbarius niet meer. Van 8 Exemplaren moet men 5 wegwerpen, bovenal in Guayana, Dorado en het Amazonen land, waar wy dagelyks als in den regen zwommen. Onaangezien deze zwarigheden, is egter het waereldoord tusſchen de keerkringen recht myn element, en ik ben nooit zo aanhoudend gezond geweest, dan ſedert myn vertrek uit Spanje. In ſpyt van de aanhoudende afwisſeling van vocht, hitte en bergkoude (want de Parime, het Zuidlyk gedeelte van Guayana, is geenzins een vlak land, gelyk het de Aardrykskundigen af beelden; maar het heeft ene grote van Popayan en Quito aflopenden, met den Oyapoch by Cayenne zich verbindende Bergketen) is myne gezondheid zigtbaar toegenomen. Ik arbeid zeer veel (het plantbeſchryven is ſlechts een bywerk van myne reis), ik ſlaap weinig, ben dikwerf by Astronomiſche waarnemingen 4 à 5 uren lang zonder hoed, aan de Zon blootgeſteld. Ik heb my in Steden (la Guayra, Portocabello) opgehouden, waar de vreeslykſte gele koorts woedde, en nooit nooit heb ik zelfs hoofdpyn! Slechts op St. Thome de la Angostura, de hoofdſtad in Guayana en in Nueva Barcellona, had ik 3 dagen lang de koorts; eens een dag na myne terugkomst van Rio Negro, daar ik, na lang honger lyden, voor de eerſtemaal en onmatig brood gebruikte; en nog eens, als ik door enen hier ſteeds koorts verwekkenden ſtofregen, by Zonneſchyn, nat werdt. Myne gezondheid bleef ook uitſtekend wel aan den Atabapo, waar de Wilden ſteeds van de rotkoorts lyden. Vier maanden lang ſliepen wy in de bosſchen, omgeven van Krokodillen, Boa’s en Tygers, (die hier zelfs Cano’s aanvallen) niets gebruikende dan ryst, mieren, manioc, piſangvruchten en Oronokowater, en ſomtyds Apen. Van Mondavaca tot den Volkan Duida, van de grenfen van Quito tot Surinamen toe, trokken wy ſtreken van 8000 Quadraat mylen, waar in geen Indiaan, maar niet dan Apen en Slangen te vinden zyn, door, aan de handen en in het aangezigt gezwollen door de ſteken der Mosquiten. Maar daar tegen ook, welke grootheid in ieder majestueusch Palmbosch, waar men zo vele en verſcheidene onafhanglyke Indiaanſche Volksſtammen, en by deze een overblyfzel van den Peruviaanſchen Landbouw aantreft! Natien, die hare akkers wel bezorgende, gastvryheid uitoeffenen, zagt en menschlyk ſchynen als de Otaheiters, maar ook gelyk dezen — menſchen-eters zyn. Overal in het vrye Zuid-Amerika (ik ſpreek van het gedeelte Zuidwaards van de katarakten van den Oronoko, waar, behalven 5 of 6 Franciskaner Monnikken, geen Kristenmensch voor ons is doorgedrongen) vonden wy in de hutten de ontzettende ſporen van menſchen-etery!! —— Ik heb het Spaansch Ministerie verzocht, enen jongen Franciskaner Monnik in de Botanie te laten onderwyzen, en hem dan den Rio Negro te laten bereizen. —— Slechts als Monnik, of onder het geleide van enen Monnik, kan men daar reizen zonder iets van de Indianen te vrezen te hebben. De tegenwoordige Pater Guardiaan der Zendelingen, Fra Juaquin Marquez, een ſchrandere Monnik, met welke ik in ene naauwe vriendſchap geleefd heb, heeft dat ontwerp zeer onderſteund. Ik heb aan vele oorden werktuigen agter gelaten, en wy durven hopen, weldra over dit duister onbekend gedeelte der waereld, waar over alle kaarten verdicht zyn, enig licht te verkrygen. De Oostlyke en Noordlyke Europeanen hebben voor het overige zeldzame, byna mogt ik zeggen, razende vooroordelen tegen de Spaanſche Natie. Ik heb nu twee jaren lang, van de Capucynen af (want ik was langen tyd onder hunne zendelingſchappen onder de Charmas Indianen) tot den Onderkoning toe, met alle rangen van menſchen in naauwe verbindtenis geleefd. Ik ben de Spaanſche thans, byna zo goed, als myne Moeder-taal magtig — en nu, by die naauwkeurige kennis kan ik verzekeren, dat deze Natie, in ſpyt van alle Staatkundige en Godsdienſtige onderdrukking, egter met reuzenſchreden, hare beſchaafdheid nadert; dat een groot Character zich in haar ontwikkelt. Men oordele niet, dat, dewyl men hier in Amerika niets van haar hoort, zy niets voor de wetenſchappen doe. Men heeft hier aanzienlyke ſchatten van planten; voortreflyke tekeningen, beſchryvingen, alles is gereed; doch aan uitgeven is niet te denken in een land, waar de Boekhandelaars 20000 Daalders vorderen, om een Boek te laten drukken! Met Ruiz Flora zal men ten minſten nog 10 jaren bezig zyn. Don Celestino Mutis in St. Fe heeft zeker over de 1500 à 2000 nieuwe ſoorten; de Flora Novæ Grenadæ is gereed. Hänke is nog in Chili, na dat hy met Malaspina de waereld heeft omgereisd. Niemand in de waereld is ryker in planten! Sesſe, een zeer goed Botanist, heeft 7 jaren lang Mexico en Californie bereisd. Tafala arbeidt nog in Peru, gelyk Cervantes in Mexico. Hier op het Eiland Cuba is ene op zich zelf ſtaande Botaniſche Commisſie, welker hoofd, Dr. Boldo, aan de gele koorts geſtorven is. De jonge Eſtevez, de leerling van Sesſe, is hem opgevolgd. Met hem werkt een Mexikaansch Schilder, Echevaria, wiens talent in plantentekenen alles voorby ſtreeft, wat Europa vertonen kan. Hoe zeer ik dit alles roem en prys; zo geloof gy voor het overige toch niet, wanneer de Duitſche Nieuwspapieren den Engelſchen naſchryven zullen — „dat ik met grote commisſien van het Spaansch Gouvernement reize, en tot een’ hogen post in den Raad van Indie beſtemd zy;” maar lach daar over, gelyk ik doe. Zo ik gelukkig naar Europa te rug kere: zo zal ik my met gehele andere ontwerpen bezig houden, die met de Conſejo de Indias in weinig verband ſtaan. Een menschlyk leven, begonnen als het myne, is beſtemd tot werken; en moet ik bezwyken, dan weet gy, die myn hart zo van naby kent, dat ik my aan gene gemene oogmerken opoffere. Maar de vervulling myner oogmerken vordert onafhanglykheid, en de myne wordt my elken dag dierbarer. Om haren wil heb ik nooit enigen ſchyn van onderſteuning van enige Regering, waar ook, aangenomen. Als ik in myne verbeelding de Rehberge en de (Panke) met de Kataracten van Atures en met een huis van China (Cinchone alba) waar in ik lang gewoond heb, vergelyk; dan komt my dit alles dikwyls als een droom voor. Hoe vele zwarigheden heb ik overwonnen! Vergeefsch gewacht op de reis van Baudin rondom de waereld; dan op enen ſtap na in Egypten en Algiers, dan in Zuid-Amerika, en nu weder in de hoop om Baudin en Michaux in de Zuidzee te vinden — hoe wonderbaar hangt het menschlyk leven aanéén — want ik ga van hier over Mexico en Californie naar Acapulco, om daar met den Kapitein Baudin de reis om de waereld te volbrengen. Een kleine heuvel op de zogenaamde Jungfernheide, by Berlyn. Latere brieven uit de Havana melden, dat de Heer von Humbold en zyn reisgenoot Bonpland, op den 5den Maart 1801, van daar maar Carthagena, en wel zeer gezond, zyn onder zeil gegaan.